Het wonder van pasen uit een historisch perspectief

Het wonder van pasen uit een historisch perspectief

Het wonder van pasen uit een historisch perspectief

1 Kor. 15: 13:

13En als er geen opstanding van de doden is, dan is Christus ook niet opgewekt.

14En als Christus niet is opgewekt, dan is onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof. 15En dan blijken wij ook valse getuigen van God te zijn. Wij hebben namelijk van God getuigd dat Hij Christus heeft opgewekt, terwijl Hij Die niet heeft opgewekt als inderdaad de doden niet opgewekt worden. 16Immers, als de doden niet opgewekt worden, is ook Christus niet opgewekt. 17En als Christus niet is opgewekt, is uw geloof zinloos; u bent dan nog in uw zonden. 18Dan zijn ook zij die in Christus ontslapen zijn, verloren. 19Als wij alleen voor dit leven op Christus onze hoop gevestigd hebben, zijn wij de meest beklagenswaardige van alle mensen. 20Maar nu, Christus ís opgewekt uit de doden en is de Eersteling geworden van hen die ontslapen zijn.

 

De opstanding van Jezus Christus is hét centrale thema van het Christelijk geloof. Zoals Paulus hier schrijft: Als Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof zinloos. Tegelijkertijd is de opstanding van Jezus misschien wel één van de meest bizarre verhalen in de geschiedenis. De Evangelisten schrijven dat het graf leeg wordt gevonden en dat Jezus, die is gestorven, opnieuw wordt gezien door zijn volgelingen. Voor veel mensen is dit een sprookje. Dit kan toch niet echt gebeurd zijn? En misschien denk je dat zelf ook weleens: Is dit wel echt gebeurd?

 

Met deze studie bekijken we het paasverhaal vanuit historisch perspectief. We moeten ons daarbij beseffen dat we het hebben over gebeurtenissen van 2000 jaar geleden en dat vraagt altijd om voorzichtigheid. Een historicus zal dan ook niet snel zeggen dat iets ‘zeker’ gebeurd is, maar altijd dat iets waarschijnlijk wel of niet gebeurd is. Het doel van deze studie dan ook niet om Jezus’ opstanding 100% te bewijzen. We geloven en dat is niet enkel op basis van onze historische kennis. Maar ik denk wel dat deze studie kan bijdragen en ons geloof te ondersteunen, vooral als we misschien even ‘niet zoveel voelen van God’.

 

Als we dit onderwerp serieus willen nemen, dan moeten we ook horen wat sceptische historici te zeggen hebben. In deze studie zullen we de stemmen horen van historici, ook van sceptische historici. Dit zal ons helpen om uiteindelijk sterker te staan en te weten wat we geloven.

 

Wat gaan we doen?

Er valt ontzettend veel te zeggen over dit onderwerp. Elk onderdeel kunnen we niet behandelen.  We gaan het dus over veel dingen wel hebben en over veel dingen niet. Om het geheel overzichtelijk te houden, gaan we ons concentreren op het opstandingsverhaal in Markus en een tekst in 1 Korinthe.

We gaan in deze studie de volgende gebeurtenissen langs, die worden genoemd in het Nieuwe Testament:

Jezus wordt in een tombe gelegd door Jozef van Arimathea

De tombe wordt leeg gevonden

Jezus verschijnt na zijn opstanding aan Zijn volgelingen

Maar eerst “luisteren” we naar het geluid van de sceptische historicus.

 

Wat sceptici te zeggen hebben de opstanding                                                                     

De afgelopen eeuwen zijn er sceptische historici geweest die Jezus´ opstanding op allerlei manieren probeerden verklaren op een naturalistische wijze, dat betekent op een wijze die een wonder of het bovennatuurlijke uitsluit. Met deze theorieën zou het traditioneel, Christelijke verhaal worden ondermijnd. Ik noem hier twee theorieën die de gebeurtenissen rond Pasen bekijken vanuit deze naturalistische wijze:

Swoon Theory

Één van de theorieën die werd geopperd is dat Jezus niet stierf aan het kruis. Jezus was in coma geraakt, bewusteloos (= swoon). Na drie dagen kwam Jezus weer bij, kwam uit het graf en ging naar zijn leerlingen die daaruit opmaakten dat hij opgestaan was uit de dood.

 

Wrong Tomb

Een andere theorie is dat de vrouwen op zondagochtend naar het graf gingen. De exacte locatie van Jezus’ graf zou echter niet bekend zijn geweest. De vrouwen kwamen aan bij een verkeerd graf, een graf dat leeg was. Vandaaruit zou het geloof zijn ontstaan dat Jezus was opgestaan, terwijl hij feitelijk nog steeds in het daadwerkelijke graf lag.

Dit zijn twee theorieën die de gebeurtenissen verklaren op een naturalistische wijze. Er zijn meer van dit soort theorieën. Deze naturalistische verklaringen worden tegenwoordig echter weinig serieus genomen door historici, ook niet door sceptische historici. De fout die in dit soort theorieën vaak wordt gemaakt, is dat er te weinig rekening wordt gehouden met de omstandigheden en cultuur in de eerste eeuw.

 

Zo faalt de theorie van de verkeerde tombe om de Joodse rituelen rondom rouwen bij een graf van een geliefde te erkennen. Rouwrituelen waren in de eerste eeuw ontzettend belangrijk in de Joodse cultuur. Het is daarom zeer onwaarschijnlijk dat Jezus’ volgelingen niet wisten waar zijn graf was. Het juiste graf vinden, was prioriteit nummer één, zodat er gerouwd kon worden (Mark. 15:47).

 

De Swoon-theory, dat Jezus slechts bewusteloos was geraakt, houdt geen rekening met de tot perfectie uitgevoerde executies door de Romeinen. Door geseling werden de slachtoffers op het randje van de dood gebracht, waarna ze nog gekruisigd moesten worden. De kans op overleven was daardoor nihil.

Over deze Swoon-theory, dat Jezus de kruisiging overleefde, schrijft historicus Raymond Brown bijvoorbeeld:

‘Behalve dan misschien een enkele romanticus die denkt dat Jezus niet stierf aan het kruis, maar wakker werd in de tombe en met Maria Magdalena vluchtte naar India, accepteren veruit de meeste historici het eensgezinde getuigenis van de Evangeliën: dat Jezus stierf.’

Brown, The Death of the Messiah, p 1373.

 

Eén van de grootste sceptische historici van de 19de eeuw, David Strauss, schreef over de Swoon-Theory:

‘Het is onmogelijk dat een persoon die half-dood, ziek en zwak uit de tombe kroop, medische verzorging nodig had […] en later alsnog zou bezwijken aan zijn verwondingen, de discipelen ervan kon overtuigen dat hij Overwinnaar was over de dood en het graf, de Prins van het Leven.

Strauss, A New Life of Jesus, p 412.

 

Er is echter nog een andere verklaring…

Zoals gezegd zijn de naturalistische verklaringen voor de opstanding van Jezus verklaringen die tegenwoordig nog maar weinig gewicht hebben. Ook zeer sceptische historici, zoals David Strauss, nemen deze theorieën niet serieus. Er is echter nog een andere verklaring voor het verhaal van de opstanding die wel door sceptische historici wordt aangedragen als verklaring voor het verhaal van de opstanding: de opstanding als mythe.

 

De opstanding als mythe

De discipelen die Jezus volgden, hadden alles achter zich gelaten. Ze hadden al hun hoop op Jezus gevestigd, Hij was de Messias. Het Koninkrijk van God zou komen. En dan stort opeens alles in, Jezus wordt opgepakt en gekruisigd, Hij is dood. De discipelen zijn volledig in shock. De mooie toekomst die Jezus had voorspeld, is compleet van de baan. Na al die jaren dat de discipelen Jezus intensief hadden gevolgd kunnen ze Hem niet zomaar loslaten. Daarom beginnen Jezus’ volgelingen verhalen te schrijven, te verzinnen, over Jezus, om hun leven weer zin te geven en om hun held, in ieder geval in herinnering, terug te brengen en voort te laten bestaan. Zo zou hun verdriet over het grote verlies enigszins gedempt worden. Eén van de verhalen die de volgelingen van Jezus fabriceren, is die van de opstanding.

David Strauss, die we eerder zagen, schreef:

‘Het geloof in Jezus als Messias, dat een fatale klap had gekregen door zijn gewelddadige dood, werd hersteld door de geest van de discipelen, de kracht van verbeelding.’

Strauss, A New Life of Jesus, p 440.

 

Door deze verhalen te verzinnen, konden de discipelen verder met hun leven. Jezus’ woorden en daden zouden worden herinnerd. Jezus zou voortleven.

Dat de opstanding van Jezus een mythe is, is een reactie die we zelf misschien ook wel eens tegenkomen, maar waarschijnlijk op een minder verfijnde manier: ‘Dat verhaal over Jezus is maar een sprookje’. Het is een reactie die ik persoonlijk ook regelmatig kreeg van collega’s. En misschien is het ook wel een begrijpelijke reactie. Een verhaal dat iemand opstaat uit de dood, is dat niet onwaarschijnlijk?

Ik denk echter dat we goede redenen hebben om aan te nemen dat het verhaal van de opstanding, dat we vanuit Markus zullen gaan bekijken, teruggaat op daadwerkelijke historische gebeurtenissen en niet later is bedacht door teleurgestelde volgelingen. We gaan kijken naar het Evangelie van Markus.

 

Markus 15:42-16:8

Twee opvallende, aanwezige punten

We gaan kijken naar Markus 15:42-16:8. We zullen kijken naar twee opvallende punten die in de tekst aanwezig zijn. Daarna gaan we ook naar een opvallend punt kijken dat juist niet aanwezig is in het Evangelie van Markus.

Eerst de twee opvallende, aanwezige punten:

De aanwezigheid van Jozef van Arimathea (Mark. 15:42-47)

De vondst van het lege graf (Mark. 16:1-8)

Markus 15:42-47: Jezus in een graf gelegd door Jozef van Arimathea

 

42En toen het al avond geworden was, en omdat het de voorbereiding op het Pascha was, dat is de voorsabbat, 43kwam Jozef van Arimathea, een aanzienlijk raadsheer, die zelf ook het Koninkrijk van God verwachtte, en waagde het om bij Pilatus naar binnen te gaan en om het lichaam van Jezus te vragen. 44En Pilatus verwonderde zich erover dat Hij al gestorven was; en nadat hij de hoofdman over honderd bij zich geroepen had, vroeg hij hem of Hij allang gestorven was. 45En toen hij het van de hoofdman over honderd vernomen had, schonk hij Jozef het lichaam. 46En deze kocht fijn linnen en nadat hij Hem van het kruis afgenomen had, wikkelde hij Hem in dat fijne linnen en legde Hem in een graf dat in een rots uitgehakt was; en hij wentelde een steen voor de ingang van het graf. 47En Maria Magdalena en Maria, de moeder van Joses, zagen waar Hij gelegd werd.

 

Als er een leeg graf is geweest, dan moet Jezus ook daadwerkelijk in een graf zijn gelegd. Critici beweren echter dat de begrafenis van Jezus door Jozef van Arimathea nooit gebeurd is en zelfs niet gebeurd kan zijn. Volgens hen hadden de Romeinen de gewoonte om criminelen te laten hangen aan het kruis of in een massagraf te leggen, daar zouden ze worden opgegeten door wilde dieren. Doel hiervan was om andere mensen af te schrikken. Het verhaal dat Jezus zou zijn begraven, zou door de eerste Christenen gefabriceerd zijn om de pijn van het verlies te verzachten. Zo schreef John S. Spong:

‘Er is een grote kans dat het verhaal van Jozef van Arimathea ontwikkeld werd om het verdriet van de apostelen door alle gebeurtenissen te verzachten, namelijk dat Jezus’ lichaam in een anoniem massagraf was gelegd voor criminelen en dat hij ten onderging als een simpele crimineel.’

Spong, Resurrection: Myth or Reality?, p 255-6.

 

Een andere, vrij bekende, scepticus, Bart Ehrmann schrijft:

‘Wat normaal gesproken gebeurde met het lichaam van een crimineel, is dat men deze liet hangen om te ontbinden. Het lichaam kon zo dienen als voedsel voor roofdieren.’

 

Ehrmann, How Jesus became God, p 157.

Het is inderdaad waar dat de Romeinen criminelen die de doodstraf hadden ondergaan, lieten hangen of in een massagraf legden. Dit gebeurde echter alleen in oorlogstijd, wanneer de Romeinen hard moesten optreden ter afschrikking. De Romeinen staan er echter om bekend dat ze in vredestijd de gewoonten en wetten van de door hun onderworpen volkeren respecteerden, ze bemoeiden zich hier zo min mogelijk mee. Dit was voor de Romeinen een manier om hun onderdanen rustig te houden en zo werden opstanden voorkomen. Op het moment dat Jezus werd gekruisigd was er sprake van een periode van vrede, niet van oorlog.

 

Ook de Joden, die onderworpen waren door de Romeinen, mochten hun eigen gebruiken en gewoonten behouden. En voor de Joden was er een duidelijk gebruik wat betreft het begraven van ter dood veroordeelden. Dit gebruik was gebaseerd op Deut. 21:22-23:

22Verder, wanneer iemand een zonde begaan heeft waarop de doodstraf staat, en hij gedood wordt, en u hem aan een paal hangt, 23dan mag zijn dode lichaam niet aan de paal overnachten, maar moet u hem beslist diezelfde dag nog begraven.

 

Voor een Jood die zich aan de wet in Deuteronomium hield, bijvoorbeeld een lid van het Sanhedrin, was dit voldoende aanleiding om een verzoek te doen om Jezus een graf te geven. En de Romeinse wet gaf hier volop mogelijkheden voor. Het was zelfs in de Romeinse wet vastgelegd dat mensen verzoeken mochten indienen om het slachtoffer van de doodstraf te begraven:

 

De lichamen van hen die de doodstraf hebben gehad zullen niet worden geweigerd aan hun familieleden; en Keizer Augustus, in het tiende boek over zijn leven, zei dat men zich aan deze regel had gehouden. De lichamen van degenen die gedood zijn worden begraven als dit is aangevraagd en toestemming is gegeven. […] De lichamen van personen die zijn gestraft moeten worden gegeven aan eenieder die ze wil begraven.

Digesta 48.24.1, 3

 

Wat we lezen in Markus (Mark. 15:43), dat Jozef van Arimathea om het lichaam van Jezus vraagt, is daarom een zeer realistische beschrijving van datgene wat verwacht zou worden in de Joods/Romeinse context in de eerste eeuw. Aangezien het vredestijd was in Israël gaven de Romeinen alle ruimte voor een dergelijk verzoek.

 

Jozef van Arimathea

We hebben gezien dat de Romeinen alle ruimte boden om mensen die de doodstraf hadden ondergaan te begraven. Er is echter nog een reden dat het onwaarschijnlijk is dat de begrafenis van Jezus een mythe was om de pijn te verzachten. Dat is de persoon van Jozef van Arimathea, degene die om het lichaam van Jezus vraagt en hem begraaft (Mark. 15:43).

Als Markus volledige vrijheid had om uit het niets een verhaal te verzinnen, dan zou Jozef een zeer onwaarschijnlijke en onlogisch keuze zijn geweest. Markus zou veel betere, alternatieve personages tot zijn beschikking hebben. Waarom liet Markus bijvoorbeeld niet Petrus, of één van de andere discipelen, degene zijn die Jezus in het graf legde? Petrus was immers in de buurt (Mark. 16:7). Dit was het uitgelezen moment geweest voor Markus om Petrus in een positief daglicht te zetten na zijn verraad van Jezus. Een andere kandidaat zou Simon van Cyrene kunnen zijn, die het kruis droeg (Mark. 15:21). In plaats van deze logische opties kiest Markus voor Jozef van Arimathea, een raadslid van het Sanhedrin. Die keuze is zeer opmerkelijk.

 

Het punt is dit:

De eerste Christenen en het Joodse leiderschap leefden vanaf het begin op zeer gespannen voet met elkaar. Ook Markus laat in zijn Evangelie diverse keren zien dat de discipelen en Jezus een zeer moeizame relatie hadden met de Joodse leiders (Mark. 2:23-28, 3:1-6, 7:1-23 etc. etc.). Gezien deze uiterst moeilijke relatie is het zeer onwaarschijnlijk dat Markus, wanneer hij het verhaal verzint, hier zijn houding ten opzichte van het Joodse leiderschap plotseling volledig omdraait door hier iets positiefs te schrijven over iemand van het Sanhedrin. Zoals gezegd: Markus had veel betere alternatieven tot zijn beschikking als hij het verhaal uit zijn duim zoog.

 

Toch schrijft Markus dat het iemand van het Sanhedrin is die Jezus begraaft en dit zorgt voor ongemak onder de eerste Christenen. Dit ongemak zien we in de andere Evangeliën. Matteüs en Johannes noemen Jozef van Arimathea namelijk ook, maar beschrijven hem anders. Ze laten namelijk weg dat hij lid van het Sanhedrin was, ze benoemen andere kenmerken: Jozef was rijk (Matt. 27:57) en discipel van Jezus (Matt. 27:57 & Joh. 19:38). Ondanks het ongemak rondom het feit dat Jozef lid was van het Sanhedrin, konden de Evangelisten er niet omheen dat Jozef van Arimathea, lid van het Sanhedrin, Jezus had begraven. Waarom? Omdat ze wisten dat het inderdaad Jozef van Arimathea was die Jezus had begraven. De komst van Jozef in het verhaal ligt zo ver buiten de verwachting, is zo bevreemdend gezien de situatie van de eerste Christenen, dat het bijna onmogelijk is dat het hier gaat om een bedenksel. Sterker, alles wijst erop dat de beschrijving gebaseerd is op daadwerkelijke historie.

 

Over Jozef van Arimathea schrijft historicus Raymond Brown het volgende:

‘Dat Jezus door Jozef van Arimathea werd begraven is zeer waarschijnlijk. Een uit het niets verzonnen verhaal over een lid van het Sanhedrin die het goede doet zou onverklaarbaar zijn, gezien de vijandelijke houding die er was tussen de eerste Christenen en de Joodse autoriteiten die verantwoordelijk waren voor Jezus’ dood.’

Brown, The Death of the Messiah, p 1240.

 

De naam van Jozef

Er zijn nog twee opmerkelijke punten wat betreft Jozef van Arimathea, en dat betreft zijn naam.

Het eerste punt gaat om de toevoeging ‘van Arimathea'. Arimathea was een onbeduidend gehucht en heeft nergens in de Bijbel symbolische betekenis. Zou het verhaal pure fictie zijn, dan is de toevoeging ‘van Arimathea’ nogal willekeurig. Het is daarom waarschijnlijker dat Jozef van Arimathea een historisch persoon was.

Het tweede punt is dat er überhaupt een naam genoemd wordt. Er zijn ontzettend veel mensen in de Bijbel die niet bij name worden genoemd, bijvoorbeeld de persoon die de bovenkamer ter beschikking stelde voor het laatste avondmaal. Vooral Markus heeft de neiging om weinig namen te noemen. Waarom Jozef dan wel? Het onthouden van een naam gebeurt eerder wanneer iemand iets onverwachts doet. Een lid van het Sanhedrin die Jezus begraaft is daar een goed voorbeeld van.

Matti Kankaanniemi schrijft hierover:

 

‘Jezus’ volgelingen werden geïnspireerd om Jozefs naam te onthouden, omdat Jozef iets compleet onverwachts deed. Het onverwachte wat hij deed, is dat hij Jezus begroef, terwijl hij lid was van het Sanhedrin.’                                                                         

Kankaanniemi, The Guards of the Tomb, 187.

 

Het idee dat Markus en de eerste Christenen het verhaal van Jezus’ begrafenis uit het niets hebben verzonnen om hun pijn te verzachten, is zeer onwaarschijnlijk. Gezien de omstandigheden is het zeer goed mogelijk dat Jozef een aanvraag indiende en dat dit verzoek werd goedgekeurd. De beschrijving door Markus is exact wat verwacht kon worden in een Joods/Romeinse context in de eerste eeuw. Daarnaast is de komst van Jozef van Arimathea in het verhaal, als lid van het Sanhedrin, zo onverwacht dat het zeer onwaarschijnlijk is dat dit verhaal door de eerste Christenen werd bedacht.

 

Historicus Dale Allison concludeert over de begrafenis door Jozef van Arimathea het volgende:

‘Er is geen enkel teken dat iemand dit verhaal heeft gefabriceerd, sterker, er zijn aanwijzingen voor het tegenovergestelde. Verder is er niets van wat we weten over Joodse begrafenisrituelen, Romeinse wetten en gewoonten, en van archeologische vondsten wat de gebeurtenissen in Markus 15:42-47 tegenspreekt.’

Allison, The Resurrection of Jesus, 113.

 

Markus 16:1-8: De vondst van het lege graf

We hebben gezien dat het zeer aannemelijk is dat Jezus in het graf werd gelegd door Jozef van Arimathea, een lid van het Sanhedrin. Geen mythe, maar historie. Maar tot nu toe is het verhaal, dat iemand sterft en begraven wordt, nog niet erg ongewoon. We komen nu echter op een ander, meer wonderlijk deel van het verhaal. De plek waar Jezus is begraven, wordt leeg teruggevonden.

 

Markus 16:1-8

1En toen de sabbat voorbijgegaan was, hadden Maria Magdalena, Maria, de moeder van Jakobus, en Salome specerijen gekocht om Hem te gaan zalven. 2En heel vroeg op de eerste dag van de week kwamen zij bij het graf, toen de zon opging. 3En zij zeiden tegen elkaar: Wie zal voor ons de steen van de ingang van het graf wegrollen? 4En toen zij opkeken, zagen zij dat de steen weggerold was, want hij was heel groot. 5En toen zij het graf ingegaan waren, zagen zij aan de rechterzijde een jongeman zitten, gekleed in een wit, lang gewaad, en zij waren ontdaan. 6Maar hij zei tegen hen: Wees niet ontdaan. U zoekt Jezus de Nazarener, de Gekruisigde. Hij is opgewekt! Hij is hier niet; zie de plaats waar ze Hem gelegd hadden. 7Maar ga heen, zeg tegen Zijn discipelen, en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; daar zult u Hem zien, zoals Hij u gezegd heeft. 8En zij gingen haastig naar buiten en vluchtten bij het graf vandaan, want beving en ontsteltenis had hen aangegrepen; en zij zeiden tegen niemand iets, want zij waren bevreesd.

 

In Markus 16:1-8 lezen we dat ontdekt wordt dat Jezus niet meer in het graf ligt. Volgens sommige historici lezen we hier een mythe, een verhaal dat later door Christenen verzonnen werd. Een verhaal van een leeg graf zou helpen om Jezus neer te zetten als held en het zou het verdriet van het verlies kunnen dempen. Jezus zou voortleven in de herinneringen van zijn volgelingen. Er is echter een element in deze tekst dat eerder wijst op een historische gebeurtenis dan een mythe. Het is een element wat ons, in onze tijd, misschien niet zoveel zegt, maar in de eerste eeuw zeer ongewoon was. Mochten de eerste Christenen het verhaal van het lege graf hebben verzonnen, dan hadden ze dat volgens hun eigen cultuur niet op een slechtere manier kunnen doen.

 

Historicus John A. T. Robinson schrijft hierover:

‘Als het verhaal van het lege graf zou zijn bedacht om twijfelaars te overtuigen, dan had de Kerk wel beter zijn best gedaan.’  Robinson, Can We Trust the New Testament?, p 122.

 

De vondst van het lege graf door vrouwen

Het probleem voor de scepticus is dat het lege graf wordt gevonden door vrouwen. Markus schrijft dat het Maria Magdalena, Maria en Salomé zijn die naar het graf gaan en het leeg vinden. Waarom duidt dit eerder op daadwerkelijke historie en niet op mythe? Om dit te begrijpen moeten we kijken naar de manier waarop men in het Romeinse Rijk in de eerste eeuw naar vrouwen keek.

In de eerste eeuw werden vrouwen veelal gezien als tweederangsburgers. Vrouwen werden gezien als wispelturig en onbetrouwbaar. Dat kunnen we terugzien in veel bronnen, geschreven rond deze tijd. Een Joodse filosoof, Philo (2 v. Chr. – 50 na Chr.), maakte een groot verschil tussen het denken van mannen en vrouwen. Volgens Philo was het denken van mannen ‘wijs, solide, rechtvaardig en vroom’. Over vrouwen schreef Philo daarentegen dat ze ‘irrationeel, angstig en ongeneeslijk zwak’ waren en dat ze ‘met weinig verstand begiftigd waren’.

 

Ook in het dagelijks leven was de gedachte dat vrouwen tweederangsburgers waren overal in het Romeinse Rijk aanwezig. De gehele cultuur was ermee doordrenkt. Al bij de geboorte van een kind was het aanwezig, een spreekwoord was: ‘Gezegend is hij die een zoon krijgt, maar wee de persoon die een dochter ontvangt.’

 

Vanwege deze kijk op vrouwen werden hun getuigenissen niet serieus genomen. Flavius Josephus (37-100 na Chr.) schreef dat getuigenissen van vrouwen niet geaccepteerd mochten worden in rechtszaken, omdat vrouwen werden gezien als onverstandig. Ook in de Bijbel zien we voorbeelden dat de getuigenis van vrouwen niet serieus wordt genomen. In Handelingen 12 lezen we dat Rhodé niet wordt geloofd als ze zegt dat Petrus voor de deur staat en wordt er tegen haar gezegd dat ze ‘buiten zinnen is’. Het gedachtegoed over vrouwen zien we zelfs in de opstandingsverhalen van de andere Evangelie schrijvers. Lukas laat een voor die tijd typische reactie van mannen zien:

 

Lukas 24:9-11:

9En toen zij teruggekeerd waren van het graf, berichtten ze dit alles aan de elf discipelen en aan alle anderen. 10En het waren Maria Magdalena, Johanna en Maria, de moeder van Jakobus, en de anderen die bij hen waren, die dit tegen de apostelen zeiden. 11En hun woorden leken hun kletspraat en zij geloofden hen niet.

Het idee dat vrouwen niet zomaar op hun woord geloofd moesten worden zien we hier duidelijk terug. Toch zijn de Evangeliën eensgezind dat het vrouwen waren die het graf leeg vonden. Maar we zien ook moeite bij de schrijvers met dit idee, bijvoorbeeld bij Johannes. Terwijl Markus het opstandingsverhaal volledig vertelt vanuit het perspectief van de vrouwen, spelen de vrouwen in het latere Johannes Evangelie een veel kleinere rol en worden de betrouwbaardere mannen sneller naar de voorgrond geschoven (Joh. 20):

1En op de eerste dag van de week ging Maria Magdalena vroeg, toen het nog donker was, naar het graf, en zij zag dat de steen van het graf weggenomen was. 2Daarom snelde zij terug en ging naar Simon Petrus en naar de andere discipel, die Jezus liefhad, en zei tegen hen: Ze hebben de Heere uit het graf weggenomen, en wij weten niet waar zij Hem neergelegd hebben. 3Petrus dan ging naar buiten, en de andere discipel, en zij kwamen bij het graf.

                                                                                                                                                                                

Dat de vrouwen in de Evangeliën die na Markus werden geschreven meer naar de achtergrond worden gebracht, laat zien dat ook de schrijvers van de Evangeliën zich ervan bewust waren dat het in hun cultuur vrij onhandig was dat het vrouwen waren die het graf leeg gevonden hadden. Het maakte het Christelijk geloof tot een makkelijk doelwit voor critici, en dat is ook exact wat er gebeurde. Celsus, een filosoof en fel tegenstander van het Christendom uit de tweede eeuw, schreef een boek gericht tegen Christenen, genaamd Het ware woord. Celsus viel het verhaal van de opstanding aan, specifiek op dit punt: hoe konden Christenen geloven in dit verhaal dat was overgeleverd door ‘een stelletje panische vrouwen’?

 

En precies dit is nu juist het punt als het gaat om de historiciteit van het lege graf. Net als in het geval van Jozef van Arimathea is het zeer ongeloofwaardig dat Markus, als hij in complete vrijheid een verhaal in elkaar kon zetten, vrouwen zou kiezen als kroongetuigen van het lege graf. Dit zou voor niemand overtuigend zijn geweest en zou alleen maar leiden tot spot van de toch al zeer kwetsbare groep Christenen.

 

De enige reden dat Markus zou beschrijven dat het graf leeg werd gevonden door vrouwen, is omdat Markus wist dat het graf leeg werd gevonden door vrouwen. Markus kon niet anders. Zelfs voor meer sceptische historici is de aanwezigheid van de vrouwen als kroongetuigen een teken dat het gaat om een daadwerkelijke historische gebeurtenis en niet om een mythe.

 

Een zeer vooraanstaande historicus, Geza Vermes, eerste vertaler van de Dode Zee rollen, schrijft:

‘Wanneer alle argumenten zijn onderzocht en gewogen, dan is er maar één conclusie acceptabel voor een historicus. […]  En dat is het volgende feit: dat de vrouwen die hun laatste eer wilden bewijzen aan Jezus tot hun eigen verbijstering geen lichaam vonden, maar een lege tombe.’

Vermes, Jesus the Jew, p 41.

 

En historicus William C. Placher schrijft als volgt:

‘Vele jaren heb ik gedacht dat het verhaal over het lege graf een verhaal was dat later door Christenen was gefabriceerd. Echter, als iemand dit verhaal zou verzinnen, dan kan ik geen enkele reden bedenken waarom vrouwen zouden worden gebruikt als getuigen. Als gevolg hiervan ben ik ervan overtuigd geraakt dat het graf leeg was.’                                                                                                    

Placher, Jesus the Savior: The Meaning of Jesus Christ for Christian Faith, p 169.
 

 

Een opvallend afwezig punt in Markus

Zojuist hebben we gekeken naar twee opvallende elementen die aanwezig zijn in het Evangelie van Markus. Ten eerste, de aanwezigheid van Jozef van Arimathea en de verrassend positieve manier waarop dit lid van het Sanhedrin wordt neergezet. Ten tweede zagen we de verrassende aanwezigheid van vrouwen als kroongetuigen van het lege graf. De aanwezigheid van deze personen maakt het zeer onwaarschijnlijk dat we hier te maken hebben met een mythe, een gefabriceerd verhaal om het eigen verdriet te verzachten. Veel aannemelijker is het dat we te maken hebben met een historische gebeurtenis. Naast dat er dus twee opvallende, aanwezige elementen zijn, is er ook iets wat juist ontbreekt. Dit element zouden we juist verwachten als het zou gaan om een mythe, maar het is er niet. Wat ontbreekt, is theologische reflectie.                                                              

 

Het ontbreken van theologische reflectie in Markus

Als we het opstandingsverhaal lezen in Markus, dan valt op dat het een heel erg kaal verhaal is. Markus vertelt zonder uit te wijden, zonder veel uit te leggen. Het is een rechttoe rechtaan verhaal simpelweg over wat er gebeurd is. Er is geen enkele reflectie op de gebeurtenissen. Wat betekent dit?

De betekenis van Jezus’ opstanding

De Evangeliën zijn niet de eerste boeken van het Nieuwe Testament die geschreven werden. Veel brieven in het Nieuwe Testament zijn ouder dan Markus, het oudste Evangelie. Waarschijnlijk is 1 Thessalonicenzen de eerste brief van het Nieuwe Testament, daarna volgen diverse andere brieven. Enige jaren later verschijnen de Evangeliën.

Boek

Datering

1 Thessalonicenzen

± 49-50

 

Galaten

± 50-55

 

Romeinen

± 55-59

 

Markus

± 65-70

 

 

Eén van de belangrijke thema’s in de brieven is de betekenis van de opstanding van Jezus voor de gelovige. Er is duidelijk sprake van reflectie op de gebeurtenissen rond Jezus’ dood en opstanding. Een voorbeeld hiervan zien we in Romeinen 3: 23-26:

23Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God, 24en worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. 25Hem heeft God openlijk aangewezen als middel tot verzoening, door het geloof in Zijn bloed. Dit was om Zijn rechtvaardigheid te bewijzen vanwege het voorbijgaan aan de zonden die eertijds hadden plaatsgevonden onder de verdraagzaamheid van God. 26Hij deed dit om Zijn rechtvaardigheid te bewijzen nu in deze tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is én rechtvaardigt degene die uit het geloof in Jezus is.
                                                                                                                                                                                 We zien hier dat Paulus de betekenis van Jezus dood en opstanding beschrijft. Jezus’ dood en opstanding was voor de vergeving van zonden, het was een middel tot verzoening (v. 25). Later in de Romeinenbrief schrijft Paulus dat Jezus’ dood en opstanding de gelovigen hoop geeft en dat zij meer dan overwinnaars zijn (Rom. 8) door Zijn dood en opstanding. Zo wordt er op allerlei manieren betekenis gegeven aan Jezus’ dood en opstanding in de brieven die onder andere door Paulus werden geschreven. Christenen waren dus druk bezig met de betekenis van de gebeurtenissen onder woorden te brengen en daarop te reflecteren.

 

En dat is precies het punt wat betreft het opstandingsverhaal in Markus. Stel je voor dat het verhaal in Markus een mythe was, een verzinsel van de vroege Christenen, en dat dit verhaal, dit Evangelie, later is geschreven dan de brieven die we net zagen, waarin de betekenis van Jezus’ dood en opstanding uitgebreid wordt beschreven en uitgediept. Zou het opstandingsverhaal in Markus dan niet dé perfecte plaats zijn geweest om ook daar iets te vertellen over de betekenis van Jezus’ opstanding?

 

Barry Henault schrijft hierover:

‘Als de kerk volledige vrijheid had in het samenstellen van een mythisch verhaal, dan zou verwacht mogen worden dat de theologische betekenis van de opstanding van Jezus maximaal zou worden uitgediept in de traditie.’

Henault, Empty Tomb or Empty Argument, 181.

 

Het zou ultiem zijn om het verhaal van Jezus’ dood en opstanding te beschrijven en direct daarna de hoop te beschrijven die Christenen daarin ontvangen, dat Jezus is gestorven voor de zonden, dat Jezus het middel tot verzoening is tussen God en de mens zoals Paulus schrijft. Maar feit is dat Markus en de andere Evangelisten dit niet doen. Sterker nog, we zien het omgekeerde: er is geen enkele reflectie, geen enkele hoop, geen enkele diepere theologie. Het is een kaal verhaal.

 

Dit punt, van gebrek aan reflectie of hoop, zien we ook terug op een andere manier. We zien in de Evangeliën vaak dat erop directe of indirecte wijze wordt verwezen naar Oud Testamentische teksten. Een voorbeeld hiervan zien we in Markus 15:28:

En het Schriftwoord is in vervulling gegaan dat zegt: En Hij is onder de misdadigers gerekend.
                                                                                                                                                                          Markus verwijst hier naar Jes. 53:12. Dit soort verwijzingen komen veelvuldig voor in de Evangeliën. Opvallend is echter dat deze verwijzingen in Markus, en ook in de andere Evangeliën, volledig opdrogen rond het opstandingsverhaal. Vanaf Markus 15:42 tot en met 16:8 is er geen enkele verwijzing meer naar profetische, oudtestamentische teksten. Ditzelfde zien we bij de andere Evangelisten.

 

Maar wat betekent dit?

Wat betekent het dat er geen enkele reflectie is op de dood en opstanding van Jezus in het opstandingsverhaal? Waarom is er geen enkele verwijzing meer naar profetische teksten in het Oude Testament?

Hoewel het verhaal in Markus later is opgeschreven dan de brieven, gaat dit ‘kale’ verhaal veel verder terug dan de brieven van bijvoorbeeld Paulus. We hebben soms de neiging om te denken dat Markus op een dag achter zijn bureau is gaan zitten en heel hard is gaan nadenken over wat er allemaal is gebeurd en dat hij dit op eigen houtje heeft beschreven. Feit is echter dat hij allerlei bronnen tot zijn beschikking had, geschreven en mondeling. En het gedeelte dat Markus gebruikt in 15:42-16:8 wordt gezien als een zeer vroege traditie. Wat we lezen in Markus is de vroege, allereerste reactie van de volgelingen van Jezus.

In het begin verwachtten de volgelingen van Jezus geen opstanding. De vrouwen gaan niet voor niets naar het graf om Jezus te zalven (Mark. 16:1), hun verwachting was om daar Jezus’ lichaam aan te treffen. Ook bij Jozef van Arimathea zien we geen verwachting van een opstanding. Jozef volgt typische Joodse begrafenisrituelen. Hij wikkelt Jezus in doeken met specerijen. Gewoonte was om na twee jaar terug te komen en de botten te verzamelen en deze in een stenen ‘doos’ te leggen en deze in een graf voor families te leggen. Gezien de rituelen die Jozef volgt, wijst alles erop dat Jozef verwachtte dat hij dit twee jaar later moest doen.

De vondst van het lege graf was niet de verwachting, het was een complete shock. Het feit dat het verhaal dat Markus schrijft zo ‘kaal’ is, komt voort uit de totale verbijstering over datgene wat gebeurd was. Er is geen theologische reflectie, geen hoop, geen betekenis, er is slechts totale verbijstering, verwarring en shock. En dat zouden we kunnen verwachten, niet als het verhaal van de opstanding een mythe is, maar juist als het teruggaat naar een historische gebeurtenis, een gebeurtenis die compleet verwarrend en verbijsterend was en waar later pas op gereflecteerd werd en pas later de betekenis van ingezien werd. Voor veel historici is het daarom overduidelijk dat dit verhaal teruggaat op een zeer vroege traditie gebaseerd op een historische gebeurtenis, niet op een later ontwikkelde mythe.

 

Dale Allison schrijft hierover:

‘Het onverwachte gebrek aan theologische en apologetische kenmerken in Markus’ raadselachtige conclusie is een teken dat er historie op de achtergrond ligt, dat het verhaal niet een fantasierijke constructie was, maar, eerder geworteld was in de herinnering aan een aanvankelijk verwarrende omstandigheid.’

Allison, The Resurrection of Jesus, p 151-152.

 

Het opstandingsverhaal een mythe?

Voor de scepticus die beweert dat het verhaal dat Markus beschrijft een mythe is, zijn er enorme, en naar mijn idee onoverkoombare problemen. We hebben gezien hoe compleet onverwacht een lid van het Sanhedrin zich aandient in het verhaal van de begrafenis, mocht Markus dit verhaal uit het niets hebben verzonnen dan waren er veel betere en meer gezaghebbende opties voor de eerste Christenen, zoals Petrus.

Dat niet alleen: we lezen ook over een graf dat leeg teruggevonden wordt door vrouwen. Compleet onuitlegbaar als dit verhaal gefabriceerd was door teleurgestelde Christenen. Vrouwen als kroongetuige zou niemand in de eerste eeuw ergens van overtuigd hebben. Een probleem waarvan we gezien hebben dat zelfs de Evangelie schrijvers hiermee worstelen, maar ze konden niet anders. Ze moesten het zo opschrijven, want dit was hoe het gebeurd was.

En zojuist zagen we ook nog dat, mocht het opstandingsverhaal een mythe zijn, dit verhaal bol zou moeten staan van theologische reflecties. Maar wat we zien is het omgekeerde. We zien verbijstering, shock en totale verwarring. We zien de allereerste reactie van de eerste getuigen die keer op keer werd overgeleverd. Dit zijn details die we niet verwachten bij een mythe, maar juist bij een historische gebeurtenis.

Maar we zijn er nog niet. Er is nog één ding wat we moeten bekijken. Het graf was namelijk niet alleen leeg, er zijn ook nog verslagen van verschijningen van Jezus.

 

 

 

Jezus verschijnt na zijn opstanding aan volgelingen

We kennen in het Nieuwe Testament diverse verhalen van verschijningen van Jezus. Om diverse redenen wil ik het deze studie beperken tot 1 Kor. 15:1-8:

1Verder maak ik u bekend, broeders, het Evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat u ook aangenomen hebt, waarin u ook staat, 2waardoor u ook zalig wordt, als u eraan vasthoudt zoals ik het u verkondigd heb, tenzij dat u tevergeefs geloofd hebt. 3Want ik heb u ten eerste overgeleverd wat ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, overeenkomstig de Schriften, 4en dat Hij begraven is, en dat Hij opgewekt is op de derde dag, overeenkomstig de Schriften, 5en dat Hij verschenen is aan Kefas, daarna aan de twaalf. 6Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nu nog in leven zijn, maar sommigen ook zijn ontslapen. 7Daarna is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen.

 

We lezen hier dat Jezus is verschenen aan volgelingen. Het is moeilijk om hier veel over te zeggen, we weten namelijk, behalve in deze tekst, niets over de verschijning aan Jakobus en aan de vijfhonderd. We lezen wel in de Evangeliën dat Jezus verscheen aan volgelingen (Joh. 21, Lukas 24 en Matt. 28). Het is een feit dat deze verhalen van Jezus verschijningen al zeer vroeg sterk verweven waren met het geloof van de eerste Christenen. De verhalen van Jezus’ verschijningen zijn zo vroeg aanwezig dat er weinig ruimte lijkt te zijn voor mythevorming. Een voorbeeld dat de verschijningsverhalen zeer vroeg rondgingen, zien we hier in 1 Kor. 15:1-8. Een groot deel van deze tekst komt namelijk niet van Paulus zelf, hij maakt gebruik van een zeer oude traditie. In vers 3 schrijft hij:

‘Want ik heb u ten eerste overgeleverd wat ik ook ontvangen heb’

Paulus maakt hier gebruik van typisch Rabbijnse termen. Rabbijnen gebruikten deze termen om duidelijk te maken dat zij een traditie doorgaven. Dat wat zij hadden geleerd van hun leraren, weer doorgaven aan hun leerlingen. Paulus stelt hier dus dat hij een traditie heeft ontvangen en deze weer doorgeeft aan de mensen in Korinthe. En wat Paulus hier doorgeeft is een zeer vroege, een extreem vroege geloofsbelijdenis. Een belijdenis die hij waarschijnlijk ontving in Jeruzalem toen hij Petrus ontmoette (Galaten 1). Waarschijnlijk horen de woorden in het groen bij deze belijdenis. Sommigen stellen dat deze belijdenis opkwam binnen enkele maanden na Jezus’ dood (Dunn), of ‘uiterlijk binnen twee jaar’ (Fuller). Zelfs een uiterst sceptische historicus, John Dominic Crossan, stelt dat deze belijdenis in het begin van de jaren 30 ontstond in Jeruzalem. Zo’n vroege bron voor een gebeurtenis van 2000 jaar geleden is uitzonderlijk.

Redenen vroege geloofsbelijdenis

Aramees Kefas i.p.v. Griekse Petrus

Typisch Joods taalgebruik: ‘de Schriften’, ‘derde dag’

De twaalf: invloed alleen in het begin.

 

 

 

Een vroege geloofsbelijdenis

Dat Paulus in de verzen gebruik maakt van een vroege geloofsbelijdenis kunnen we aan een aantal dingen zien. Zo komen er verrassend veel woorden in de tekst voor die Paulus nooit gebruikt (hapax leegkomen), of niet op dezelfde manier gebruikt (werkwoordsvormen). Ik heb ze hier rood gemaakt.

3Want ik heb u ten eerste overgeleverd wat ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, overeenkomstig de Schriften, 4en dat Hij begraven is, en dat Hij opgewekt is op de derde dag, overeenkomstig de Schriften, 5en dat Hij verschenen is aan Kefas, daarna aan de twaalf. 6Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nu nog in leven zijn, maar sommigen ook zijn ontslapen. 7Daarna is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen.

We hebben allemaal ons eigen vocabulaire. Wanneer er opeens zoveel woorden in de tekst voorkomen die Paulus nergens anders gebruikt, dan wijst dit erop dat hij iets citeert. In dit geval dus een vroege geloofsbelijdenis. Dat het om een geloofsbelijdenis gaat van de eerste Christenen kunnen we zien aan woordgebruik die typisch is voor belijdenissen, zoals de opeenvolgingen van de woorden ‘en dat’ en het gebruik van de woorden ‘overeenkomstig de Schriften'.

Daarnaast lijkt Paulus deze tekst in te zetten om de lezer te overtuigen van de historiciteit van de opstanding, dit zien we bijvoorbeeld als hij stelt dat de meesten van de vijfhonderd nog in leven zijn (v. 6). Met andere woorden: Paulus lijkt hier zijn lezers uit te dagen tot onderzoek. Als de lezers willen, dan kunnen ze het verhaal van Paulus onderzoeken.

Binnen enkele maanden zien we dat de eerste Christenen deze geloofsbelijdenis gebruiken. We zien Jezus’ dood en opstanding erin terug, maar ook verschijningen. De verhalen van Jezus’ verschijningen zijn vanaf het allereerste begin compleet verweven met het geloof van Jezus’ eerste volgelingen. Dit wijst eerder op historische ervaringen dan op een langzaam gevormde mythe.

E. P. Sanders:

Van de mensen die in deze lijsten (van verschijningen) voorkomen, zouden er veel de rest van hun leven verkondigen dat ze de verrezen Heer gezien hadden en velen van hen zouden voor hun zaak sterven. [...] Volgens mij is het een feit dat Jezus’ volgelingen (en later Paulus) verrijzeniservaringen hebben gehad.

Sanders, Jezus, mythe en werkelijkheid, p 336.                 

We hebben daarmee niet alleen een vroeg verhaal van een begrafenis en een leeg graf, maar ook nog deze zeer vroege belijdenis van Christenen dat ze Jezus hebben gezien na Zijn dood. Het waren deze historische gebeurtenissen die de volgelingen van Jezus radicaal veranderden.

 

 

De verandering van de volgelingen van Jezus

Eén van de criteria die historici gebruiken om te zien of iets daadwerkelijk gebeurd is, is het ‘criterion of embarrasment’, het ‘criterium van verlegenheid’. Dit betekent dat als een persoon of groep iets over zichzelf schrijft wat deze individu of groep in verlegenheid brengt, dat het waarschijnlijk historisch is. In de Evangeliën zien we vaak dat Jezus’ volgelingen geen grote helden zijn. We zien dat de discipelen vluchten wanneer Jezus gevangen wordt genomen (Mark. 14:50), we lezen dat Petrus Jezus verloochent (Mark. 14:66-72) en eerder zagen we al het ongeloof en de paniek toen het graf leeg werd gevonden. Gezien het ‘criterium van verlegenheid’ een teken dat Jezus’ volgelingen inderdaad geen helden waren. Het is daarom verrassend hoe dit groepje angstige, ongelovige mensen in zeer korte tijd totaal verandert in een groep zelfverzekerde gelovigen. Er is niemand die onder alle vervolging zijn verhaal intrekt en uiteindelijke sterven ze, volgens de traditie, bijna allemaal voor de boodschap die ze brachten. Het is een verandering die onwaarschijnlijk is als de verhalen van Jezus slechts een mythe waren.

Historicus Pinchas Lapide schrijft hierover het volgende:

‘Toen deze boeren, herders en vissers, die hun meester verraadden en verloochenden en hem daarna jammerlijk in de steek lieten, plotseling, van de ene op de andere dag, veranderd konden worden in een gemeenschap van zelfverzekerde zendelingen, overtuigd van verlossing en in staat om na Pasen met veel meer succes te werken dan vóór Pasen, als deze verandering alleen gebaseerd zou zijn op zelfbedrog zonder fundamentele geloofservaring, dan zou dit een veel groter wonder zijn dan de opstanding zelf.’

Lapide, The Resurrection of Jesus: A Jewish Perspective, p 126-127.

De verandering die Jezus’ volgelingen doormaakten, zijn moeilijk te verklaren als de dood en opstanding van Jezus slechts een mythe zou zijn. De volgelingen moeten daadwerkelijke ervaringen hebben gehad die hun levens compleet hebben veranderd. Pinchas Lapide schreef een boekje over de opstanding en zijn conclusie is interessant. Niet alleen omdat hij een vooraanstaande historicus was, maar vooral omdat hij een orthodoxe Jood was. In het volgende citaat gebruikt hij de woorden ‘farizeeër’ en ‘sadduceeër'. Farizeeërs geloofden in de opstanding uit de dood, sadduceeërs niet. Hij schrijft als volgt:

‘Wat betreft de toekomstige opstanding van de doden, ben en blijf ik een Farizeeër. Wat betreft de opstanding van Jezus op Paaszondag was ik tientallen jaren een Sadduceeër. Ik ben niet langer een Sadduceeër. Ik accepteer de opstanding van Jezus, niet als een bedenksel van een gemeenschap volgelingen, maar als een historische gebeurtenis.’

Lapide, The Resurrection of Jesus: A Jewish Perspective, 125

 

 

Als afsluiting

De opstanding van Jezus’ zorgde in eerste instantie voor verwarring en shock, complete verbijstering. Niemand had dit verwacht. Maar Jezus verschijnt aan Zijn volgelingen, en ze herinneren elkaar aan wat Jezus had gezegd en gedaan. De puzzelstukjes vallen op hun plek. Ze beginnen overal te vertellen over de dingen die Jezus zei en deed. En ze beginnen te schrijven onder inspiratie van de Geest, ware meesterwerken.

Ik wil de studie afsluiten met een stukje uit de Romeinenbrief, 5:1-10:

1Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus.2Door Hem hebben wij ook de toegang verkregen door het geloof tot deze genade waarin wij staan, en wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van God. 3En dit niet alleen, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, omdat wij weten dat de verdrukking volharding teweegbrengt, 4en de volharding ondervinding en de ondervinding hoop. 5En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde van God in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, Die ons gegeven is. 6Want toen wij nog krachteloos waren, is Christus op de bestemde tijd voor goddelozen gestorven. 7Want bij hoge uitzondering zal iemand voor een rechtvaardige sterven; hoogstens immers heeft iemand de moed om voor de goede mens te sterven. 8God echter bevestigt Zijn liefde voor ons daarin dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. 9Veel meer dan zullen wij, nu wij gerechtvaardigd zijn door Zijn bloed, door Hem behouden worden van de toorn. 10Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, hoeveel te meer zullen wij, nu wij verzoend zijn, behouden worden door Zijn leven.

 

Het wonder van pasen uit een historisch perspectief

1 Kor. 15: 13:

13En als er geen opstanding van de doden is, dan is Christus ook niet opgewekt.

14En als Christus niet is opgewekt, dan is onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof. 15En dan blijken wij ook valse getuigen van God te zijn. Wij hebben namelijk van God getuigd dat Hij Christus heeft opgewekt, terwijl Hij Die niet heeft opgewekt als inderdaad de doden niet opgewekt worden. 16Immers, als de doden niet opgewekt worden, is ook Christus niet opgewekt. 17En als Christus niet is opgewekt, is uw geloof zinloos; u bent dan nog in uw zonden. 18Dan zijn ook zij die in Christus ontslapen zijn, verloren. 19Als wij alleen voor dit leven op Christus onze hoop gevestigd hebben, zijn wij de meest beklagenswaardige van alle mensen. 20Maar nu, Christus ís opgewekt uit de doden en is de Eersteling geworden van hen die ontslapen zijn.

 

De opstanding van Jezus Christus is hét centrale thema van het Christelijk geloof. Zoals Paulus hier schrijft: Als Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof zinloos. Tegelijkertijd is de opstanding van Jezus misschien wel één van de meest bizarre verhalen in de geschiedenis. De Evangelisten schrijven dat het graf leeg wordt gevonden en dat Jezus, die is gestorven, opnieuw wordt gezien door zijn volgelingen. Voor veel mensen is dit een sprookje. Dit kan toch niet echt gebeurd zijn? En misschien denk je dat zelf ook weleens: Is dit wel echt gebeurd?

Met deze studie bekijken we het paasverhaal vanuit historisch perspectief. We moeten ons daarbij beseffen dat we het hebben over gebeurtenissen van 2000 jaar geleden en dat vraagt altijd om voorzichtigheid. Een historicus zal dan ook niet snel zeggen dat iets ‘zeker’ gebeurd is, maar altijd dat iets waarschijnlijk wel of niet gebeurd is. Het doel van deze studie dan ook niet om Jezus’ opstanding 100% te bewijzen. We geloven en dat is niet enkel op basis van onze historische kennis. Maar ik denk wel dat deze studie kan bijdragen en ons geloof te ondersteunen, vooral als we misschien even ‘niet zoveel voelen van God’.

Als we dit onderwerp serieus willen nemen, dan moeten we ook horen wat sceptische historici te zeggen hebben. In deze studie zullen we de stemmen horen van historici, ook van sceptische historici. Dit zal ons helpen om uiteindelijk sterker te staan en te weten wat we geloven.

Wat gaan we doen?

Er valt ontzettend veel te zeggen over dit onderwerp. Elk onderdeel kunnen we niet behandelen.  We gaan het dus over veel dingen wel hebben en over veel dingen niet. Om het geheel overzichtelijk te houden, gaan we ons concentreren op het opstandingsverhaal in Markus en een tekst in 1 Korinthe.

We gaan in deze studie de volgende gebeurtenissen langs, die worden genoemd in het Nieuwe Testament:

Jezus wordt in een tombe gelegd door Jozef van Arimathea

De tombe wordt leeg gevonden

Jezus verschijnt na zijn opstanding aan Zijn volgelingen

Maar eerst “luisteren” we naar het geluid van de sceptische historicus.

 

Wat sceptici te zeggen hebben de opstanding                                                                     

De afgelopen eeuwen zijn er sceptische historici geweest die Jezus´ opstanding op allerlei manieren probeerden verklaren op een naturalistische wijze, dat betekent op een wijze die een wonder of het bovennatuurlijke uitsluit. Met deze theorieën zou het traditioneel, Christelijke verhaal worden ondermijnd. Ik noem hier twee theorieën die de gebeurtenissen rond Pasen bekijken vanuit deze naturalistische wijze:

Swoon Theory

Één van de theorieën die werd geopperd is dat Jezus niet stierf aan het kruis. Jezus was in coma geraakt, bewusteloos (= swoon). Na drie dagen kwam Jezus weer bij, kwam uit het graf en ging naar zijn leerlingen die daaruit opmaakten dat hij opgestaan was uit de dood.

Wrong Tomb

Een andere theorie is dat de vrouwen op zondagochtend naar het graf gingen. De exacte locatie van Jezus’ graf zou echter niet bekend zijn geweest. De vrouwen kwamen aan bij een verkeerd graf, een graf dat leeg was. Vandaaruit zou het geloof zijn ontstaan dat Jezus was opgestaan, terwijl hij feitelijk nog steeds in het daadwerkelijke graf lag.

Dit zijn twee theorieën die de gebeurtenissen verklaren op een naturalistische wijze. Er zijn meer van dit soort theorieën. Deze naturalistische verklaringen worden tegenwoordig echter weinig serieus genomen door historici, ook niet door sceptische historici. De fout die in dit soort theorieën vaak wordt gemaakt, is dat er te weinig rekening wordt gehouden met de omstandigheden en cultuur in de eerste eeuw.

Zo faalt de theorie van de verkeerde tombe om de Joodse rituelen rondom rouwen bij een graf van een geliefde te erkennen. Rouwrituelen waren in de eerste eeuw ontzettend belangrijk in de Joodse cultuur. Het is daarom zeer onwaarschijnlijk dat Jezus’ volgelingen niet wisten waar zijn graf was. Het juiste graf vinden, was prioriteit nummer één, zodat er gerouwd kon worden (Mark. 15:47).

De Swoon-theory, dat Jezus slechts bewusteloos was geraakt, houdt geen rekening met de tot perfectie uitgevoerde executies door de Romeinen. Door geseling werden de slachtoffers op het randje van de dood gebracht, waarna ze nog gekruisigd moesten worden. De kans op overleven was daardoor nihil.

Over deze Swoon-theory, dat Jezus de kruisiging overleefde, schrijft historicus Raymond Brown bijvoorbeeld:

‘Behalve dan misschien een enkele romanticus die denkt dat Jezus niet stierf aan het kruis, maar wakker werd in de tombe en met Maria Magdalena vluchtte naar India, accepteren veruit de meeste historici het eensgezinde getuigenis van de Evangeliën: dat Jezus stierf.’

Brown, The Death of the Messiah, p 1373.

Eén van de grootste sceptische historici van de 19de eeuw, David Strauss, schreef over de Swoon-Theory:

‘Het is onmogelijk dat een persoon die half-dood, ziek en zwak uit de tombe kroop, medische verzorging nodig had […] en later alsnog zou bezwijken aan zijn verwondingen, de discipelen ervan kon overtuigen dat hij Overwinnaar was over de dood en het graf, de Prins van het Leven.

Strauss, A New Life of Jesus, p 412.

Er is echter nog een andere verklaring…

Zoals gezegd zijn de naturalistische verklaringen voor de opstanding van Jezus verklaringen die tegenwoordig nog maar weinig gewicht hebben. Ook zeer sceptische historici, zoals David Strauss, nemen deze theorieën niet serieus. Er is echter nog een andere verklaring voor het verhaal van de opstanding die wel door sceptische historici wordt aangedragen als verklaring voor het verhaal van de opstanding: de opstanding als mythe.

 

De opstanding als mythe

De discipelen die Jezus volgden, hadden alles achter zich gelaten. Ze hadden al hun hoop op Jezus gevestigd, Hij was de Messias. Het Koninkrijk van God zou komen. En dan stort opeens alles in, Jezus wordt opgepakt en gekruisigd, Hij is dood. De discipelen zijn volledig in shock. De mooie toekomst die Jezus had voorspeld, is compleet van de baan. Na al die jaren dat de discipelen Jezus intensief hadden gevolgd kunnen ze Hem niet zomaar loslaten. Daarom beginnen Jezus’ volgelingen verhalen te schrijven, te verzinnen, over Jezus, om hun leven weer zin te geven en om hun held, in ieder geval in herinnering, terug te brengen en voort te laten bestaan. Zo zou hun verdriet over het grote verlies enigszins gedempt worden. Eén van de verhalen die de volgelingen van Jezus fabriceren, is die van de opstanding.

David Strauss, die we eerder zagen, schreef:

‘Het geloof in Jezus als Messias, dat een fatale klap had gekregen door zijn gewelddadige dood, werd hersteld door de geest van de discipelen, de kracht van verbeelding.’

Strauss, A New Life of Jesus, p 440.

 

Door deze verhalen te verzinnen, konden de discipelen verder met hun leven. Jezus’ woorden en daden zouden worden herinnerd. Jezus zou voortleven.

Dat de opstanding van Jezus een mythe is, is een reactie die we zelf misschien ook wel eens tegenkomen, maar waarschijnlijk op een minder verfijnde manier: ‘Dat verhaal over Jezus is maar een sprookje’. Het is een reactie die ik persoonlijk ook regelmatig kreeg van collega’s. En misschien is het ook wel een begrijpelijke reactie. Een verhaal dat iemand opstaat uit de dood, is dat niet onwaarschijnlijk?

Ik denk echter dat we goede redenen hebben om aan te nemen dat het verhaal van de opstanding, dat we vanuit Markus zullen gaan bekijken, teruggaat op daadwerkelijke historische gebeurtenissen en niet later is bedacht door teleurgestelde volgelingen. We gaan kijken naar het Evangelie van Markus.

 

 

 

Markus 15:42-16:8

Twee opvallende, aanwezige punten

We gaan kijken naar Markus 15:42-16:8. We zullen kijken naar twee opvallende punten die in de tekst aanwezig zijn. Daarna gaan we ook naar een opvallend punt kijken dat juist niet aanwezig is in het Evangelie van Markus.

Eerst de twee opvallende, aanwezige punten:

De aanwezigheid van Jozef van Arimathea (Mark. 15:42-47)

De vondst van het lege graf (Mark. 16:1-8)

Markus 15:42-47: Jezus in een graf gelegd door Jozef van Arimathea

42En toen het al avond geworden was, en omdat het de voorbereiding op het Pascha was, dat is de voorsabbat, 43kwam Jozef van Arimathea, een aanzienlijk raadsheer, die zelf ook het Koninkrijk van God verwachtte, en waagde het om bij Pilatus naar binnen te gaan en om het lichaam van Jezus te vragen. 44En Pilatus verwonderde zich erover dat Hij al gestorven was; en nadat hij de hoofdman over honderd bij zich geroepen had, vroeg hij hem of Hij allang gestorven was. 45En toen hij het van de hoofdman over honderd vernomen had, schonk hij Jozef het lichaam. 46En deze kocht fijn linnen en nadat hij Hem van het kruis afgenomen had, wikkelde hij Hem in dat fijne linnen en legde Hem in een graf dat in een rots uitgehakt was; en hij wentelde een steen voor de ingang van het graf. 47En Maria Magdalena en Maria, de moeder van Joses, zagen waar Hij gelegd werd.

Als er een leeg graf is geweest, dan moet Jezus ook daadwerkelijk in een graf zijn gelegd. Critici beweren echter dat de begrafenis van Jezus door Jozef van Arimathea nooit gebeurd is en zelfs niet gebeurd kan zijn. Volgens hen hadden de Romeinen de gewoonte om criminelen te laten hangen aan het kruis of in een massagraf te leggen, daar zouden ze worden opgegeten door wilde dieren. Doel hiervan was om andere mensen af te schrikken. Het verhaal dat Jezus zou zijn begraven, zou door de eerste Christenen gefabriceerd zijn om de pijn van het verlies te verzachten. Zo schreef John S. Spong:

‘Er is een grote kans dat het verhaal van Jozef van Arimathea ontwikkeld werd om het verdriet van de apostelen door alle gebeurtenissen te verzachten, namelijk dat Jezus’ lichaam in een anoniem massagraf was gelegd voor criminelen en dat hij ten onderging als een simpele crimineel.’

Spong, Resurrection: Myth or Reality?, p 255-6.

Een andere, vrij bekende, scepticus, Bart Ehrmann schrijft:

‘Wat normaal gesproken gebeurde met het lichaam van een crimineel, is dat men deze liet hangen om te ontbinden. Het lichaam kon zo dienen als voedsel voor roofdieren.’

Ehrmann, How Jesus became God, p 157.

Het is inderdaad waar dat de Romeinen criminelen die de doodstraf hadden ondergaan, lieten hangen of in een massagraf legden. Dit gebeurde echter alleen in oorlogstijd, wanneer de Romeinen hard moesten optreden ter afschrikking. De Romeinen staan er echter om bekend dat ze in vredestijd de gewoonten en wetten van de door hun onderworpen volkeren respecteerden, ze bemoeiden zich hier zo min mogelijk mee. Dit was voor de Romeinen een manier om hun onderdanen rustig te houden en zo werden opstanden voorkomen. Op het moment dat Jezus werd gekruisigd was er sprake van een periode van vrede, niet van oorlog.

Ook de Joden, die onderworpen waren door de Romeinen, mochten hun eigen gebruiken en gewoonten behouden. En voor de Joden was er een duidelijk gebruik wat betreft het begraven van ter dood veroordeelden. Dit gebruik was gebaseerd op Deut. 21:22-23:

22Verder, wanneer iemand een zonde begaan heeft waarop de doodstraf staat, en hij gedood wordt, en u hem aan een paal hangt, 23dan mag zijn dode lichaam niet aan de paal overnachten, maar moet u hem beslist diezelfde dag nog begraven.

 

Voor een Jood die zich aan de wet in Deuteronomium hield, bijvoorbeeld een lid van het Sanhedrin, was dit voldoende aanleiding om een verzoek te doen om Jezus een graf te geven. En de Romeinse wet gaf hier volop mogelijkheden voor. Het was zelfs in de Romeinse wet vastgelegd dat mensen verzoeken mochten indienen om het slachtoffer van de doodstraf te begraven:

De lichamen van hen die de doodstraf hebben gehad zullen niet worden geweigerd aan hun familieleden; en Keizer Augustus, in het tiende boek over zijn leven, zei dat men zich aan deze regel had gehouden. De lichamen van degenen die gedood zijn worden begraven als dit is aangevraagd en toestemming is gegeven. […] De lichamen van personen die zijn gestraft moeten worden gegeven aan eenieder die ze wil begraven.

Digesta 48.24.1, 3

Wat we lezen in Markus (Mark. 15:43), dat Jozef van Arimathea om het lichaam van Jezus vraagt, is daarom een zeer realistische beschrijving van datgene wat verwacht zou worden in de Joods/Romeinse context in de eerste eeuw. Aangezien het vredestijd was in Israël gaven de Romeinen alle ruimte voor een dergelijk verzoek.

 

Jozef van Arimathea

We hebben gezien dat de Romeinen alle ruimte boden om mensen die de doodstraf hadden ondergaan te begraven. Er is echter nog een reden dat het onwaarschijnlijk is dat de begrafenis van Jezus een mythe was om de pijn te verzachten. Dat is de persoon van Jozef van Arimathea, degene die om het lichaam van Jezus vraagt en hem begraaft (Mark. 15:43).

Als Markus volledige vrijheid had om uit het niets een verhaal te verzinnen, dan zou Jozef een zeer onwaarschijnlijke en onlogisch keuze zijn geweest. Markus zou veel betere, alternatieve personages tot zijn beschikking hebben. Waarom liet Markus bijvoorbeeld niet Petrus, of één van de andere discipelen, degene zijn die Jezus in het graf legde? Petrus was immers in de buurt (Mark. 16:7). Dit was het uitgelezen moment geweest voor Markus om Petrus in een positief daglicht te zetten na zijn verraad van Jezus. Een andere kandidaat zou Simon van Cyrene kunnen zijn, die het kruis droeg (Mark. 15:21). In plaats van deze logische opties kiest Markus voor Jozef van Arimathea, een raadslid van het Sanhedrin. Die keuze is zeer opmerkelijk.

Het punt is dit:

De eerste Christenen en het Joodse leiderschap leefden vanaf het begin op zeer gespannen voet met elkaar. Ook Markus laat in zijn Evangelie diverse keren zien dat de discipelen en Jezus een zeer moeizame relatie hadden met de Joodse leiders (Mark. 2:23-28, 3:1-6, 7:1-23 etc. etc.). Gezien deze uiterst moeilijke relatie is het zeer onwaarschijnlijk dat Markus, wanneer hij het verhaal verzint, hier zijn houding ten opzichte van het Joodse leiderschap plotseling volledig omdraait door hier iets positiefs te schrijven over iemand van het Sanhedrin. Zoals gezegd: Markus had veel betere alternatieven tot zijn beschikking als hij het verhaal uit zijn duim zoog.

Toch schrijft Markus dat het iemand van het Sanhedrin is die Jezus begraaft en dit zorgt voor ongemak onder de eerste Christenen. Dit ongemak zien we in de andere Evangeliën. Matteüs en Johannes noemen Jozef van Arimathea namelijk ook, maar beschrijven hem anders. Ze laten namelijk weg dat hij lid van het Sanhedrin was, ze benoemen andere kenmerken: Jozef was rijk (Matt. 27:57) en discipel van Jezus (Matt. 27:57 & Joh. 19:38). Ondanks het ongemak rondom het feit dat Jozef lid was van het Sanhedrin, konden de Evangelisten er niet omheen dat Jozef van Arimathea, lid van het Sanhedrin, Jezus had begraven. Waarom? Omdat ze wisten dat het inderdaad Jozef van Arimathea was die Jezus had begraven. De komst van Jozef in het verhaal ligt zo ver buiten de verwachting, is zo bevreemdend gezien de situatie van de eerste Christenen, dat het bijna onmogelijk is dat het hier gaat om een bedenksel. Sterker, alles wijst erop dat de beschrijving gebaseerd is op daadwerkelijke historie.

Over Jozef van Arimathea schrijft historicus Raymond Brown het volgende:

‘Dat Jezus door Jozef van Arimathea werd begraven is zeer waarschijnlijk. Een uit het niets verzonnen verhaal over een lid van het Sanhedrin die het goede doet zou onverklaarbaar zijn, gezien de vijandelijke houding die er was tussen de eerste Christenen en de Joodse autoriteiten die verantwoordelijk waren voor Jezus’ dood.’

Brown, The Death of the Messiah, p 1240.

De naam van Jozef

Er zijn nog twee opmerkelijke punten wat betreft Jozef van Arimathea, en dat betreft zijn naam.

Het eerste punt gaat om de toevoeging ‘van Arimathea'. Arimathea was een onbeduidend gehucht en heeft nergens in de Bijbel symbolische betekenis. Zou het verhaal pure fictie zijn, dan is de toevoeging ‘van Arimathea’ nogal willekeurig. Het is daarom waarschijnlijker dat Jozef van Arimathea een historisch persoon was.

Het tweede punt is dat er überhaupt een naam genoemd wordt. Er zijn ontzettend veel mensen in de Bijbel die niet bij name worden genoemd, bijvoorbeeld de persoon die de bovenkamer ter beschikking stelde voor het laatste avondmaal. Vooral Markus heeft de neiging om weinig namen te noemen. Waarom Jozef dan wel? Het onthouden van een naam gebeurt eerder wanneer iemand iets onverwachts doet. Een lid van het Sanhedrin die Jezus begraaft is daar een goed voorbeeld van.

Matti Kankaanniemi schrijft hierover:

‘Jezus’ volgelingen werden geïnspireerd om Jozefs naam te onthouden, omdat Jozef iets compleet onverwachts deed. Het onverwachte wat hij deed, is dat hij Jezus begroef, terwijl hij lid was van het Sanhedrin.’                                                                         

                                             Kankaanniemi, The Guards of the Tomb, 187.

 

Het idee dat Markus en de eerste Christenen het verhaal van Jezus’ begrafenis uit het niets hebben verzonnen om hun pijn te verzachten, is zeer onwaarschijnlijk. Gezien de omstandigheden is het zeer goed mogelijk dat Jozef een aanvraag indiende en dat dit verzoek werd goedgekeurd. De beschrijving door Markus is exact wat verwacht kon worden in een Joods/Romeinse context in de eerste eeuw. Daarnaast is de komst van Jozef van Arimathea in het verhaal, als lid van het Sanhedrin, zo onverwacht dat het zeer onwaarschijnlijk is dat dit verhaal door de eerste Christenen werd bedacht.

 

Historicus Dale Allison concludeert over de begrafenis door Jozef van Arimathea het volgende:

‘Er is geen enkel teken dat iemand dit verhaal heeft gefabriceerd, sterker, er zijn aanwijzingen voor het tegenovergestelde. Verder is er niets van wat we weten over Joodse begrafenisrituelen, Romeinse wetten en gewoonten, en van archeologische vondsten wat de gebeurtenissen in Markus 15:42-47 tegenspreekt.’

Allison, The Resurrection of Jesus, 113.

 

Markus 16:1-8: De vondst van het lege graf

We hebben gezien dat het zeer aannemelijk is dat Jezus in het graf werd gelegd door Jozef van Arimathea, een lid van het Sanhedrin. Geen mythe, maar historie. Maar tot nu toe is het verhaal, dat iemand sterft en begraven wordt, nog niet erg ongewoon. We komen nu echter op een ander, meer wonderlijk deel van het verhaal. De plek waar Jezus is begraven, wordt leeg teruggevonden.

 

Markus 16:1-8

1En toen de sabbat voorbijgegaan was, hadden Maria Magdalena, Maria, de moeder van Jakobus, en Salome specerijen gekocht om Hem te gaan zalven. 2En heel vroeg op de eerste dag van de week kwamen zij bij het graf, toen de zon opging. 3En zij zeiden tegen elkaar: Wie zal voor ons de steen van de ingang van het graf wegrollen? 4En toen zij opkeken, zagen zij dat de steen weggerold was, want hij was heel groot. 5En toen zij het graf ingegaan waren, zagen zij aan de rechterzijde een jongeman zitten, gekleed in een wit, lang gewaad, en zij waren ontdaan. 6Maar hij zei tegen hen: Wees niet ontdaan. U zoekt Jezus de Nazarener, de Gekruisigde. Hij is opgewekt! Hij is hier niet; zie de plaats waar ze Hem gelegd hadden. 7Maar ga heen, zeg tegen Zijn discipelen, en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; daar zult u Hem zien, zoals Hij u gezegd heeft. 8En zij gingen haastig naar buiten en vluchtten bij het graf vandaan, want beving en ontsteltenis had hen aangegrepen; en zij zeiden tegen niemand iets, want zij waren bevreesd.

 

In Markus 16:1-8 lezen we dat ontdekt wordt dat Jezus niet meer in het graf ligt. Volgens sommige historici lezen we hier een mythe, een verhaal dat later door Christenen verzonnen werd. Een verhaal van een leeg graf zou helpen om Jezus neer te zetten als held en het zou het verdriet van het verlies kunnen dempen. Jezus zou voortleven in de herinneringen van zijn volgelingen. Er is echter een element in deze tekst dat eerder wijst op een historische gebeurtenis dan een mythe. Het is een element wat ons, in onze tijd, misschien niet zoveel zegt, maar in de eerste eeuw zeer ongewoon was. Mochten de eerste Christenen het verhaal van het lege graf hebben verzonnen, dan hadden ze dat volgens hun eigen cultuur niet op een slechtere manier kunnen doen.

Historicus John A. T. Robinson schrijft hierover:

‘Als het verhaal van het lege graf zou zijn bedacht om twijfelaars te overtuigen, dan had de Kerk wel beter zijn best gedaan.’  Robinson, Can We Trust the New Testament?, p 122.

 

De vondst van het lege graf door vrouwen

Het probleem voor de scepticus is dat het lege graf wordt gevonden door vrouwen. Markus schrijft dat het Maria Magdalena, Maria en Salomé zijn die naar het graf gaan en het leeg vinden. Waarom duidt dit eerder op daadwerkelijke historie en niet op mythe? Om dit te begrijpen moeten we kijken naar de manier waarop men in het Romeinse Rijk in de eerste eeuw naar vrouwen keek.

 

In de eerste eeuw werden vrouwen veelal gezien als tweederangsburgers. Vrouwen werden gezien als wispelturig en onbetrouwbaar. Dat kunnen we terugzien in veel bronnen, geschreven rond deze tijd. Een Joodse filosoof, Philo (2 v. Chr. – 50 na Chr.), maakte een groot verschil tussen het denken van mannen en vrouwen. Volgens Philo was het denken van mannen ‘wijs, solide, rechtvaardig en vroom’. Over vrouwen schreef Philo daarentegen dat ze ‘irrationeel, angstig en ongeneeslijk zwak’ waren en dat ze ‘met weinig verstand begiftigd waren’.

 

Ook in het dagelijks leven was de gedachte dat vrouwen tweederangsburgers waren overal in het Romeinse Rijk aanwezig. De gehele cultuur was ermee doordrenkt. Al bij de geboorte van een kind was het aanwezig, een spreekwoord was: ‘Gezegend is hij die een zoon krijgt, maar wee de persoon die een dochter ontvangt.’

 

Vanwege deze kijk op vrouwen werden hun getuigenissen niet serieus genomen. Flavius Josephus (37-100 na Chr.) schreef dat getuigenissen van vrouwen niet geaccepteerd mochten worden in rechtszaken, omdat vrouwen werden gezien als onverstandig. Ook in de Bijbel zien we voorbeelden dat de getuigenis van vrouwen niet serieus wordt genomen. In Handelingen 12 lezen we dat Rhodé niet wordt geloofd als ze zegt dat Petrus voor de deur staat en wordt er tegen haar gezegd dat ze ‘buiten zinnen is’. Het gedachtegoed over vrouwen zien we zelfs in de opstandingsverhalen van de andere Evangelie schrijvers. Lukas laat een voor die tijd typische reactie van mannen zien:

Lukas 24:9-11:

9En toen zij teruggekeerd waren van het graf, berichtten ze dit alles aan de elf discipelen en aan alle anderen. 10En het waren Maria Magdalena, Johanna en Maria, de moeder van Jakobus, en de anderen die bij hen waren, die dit tegen de apostelen zeiden. 11En hun woorden leken hun kletspraat en zij geloofden hen niet.

 

Het idee dat vrouwen niet zomaar op hun woord geloofd moesten worden zien we hier duidelijk terug. Toch zijn de Evangeliën eensgezind dat het vrouwen waren die het graf leeg vonden. Maar we zien ook moeite bij de schrijvers met dit idee, bijvoorbeeld bij Johannes. Terwijl Markus het opstandingsverhaal volledig vertelt vanuit het perspectief van de vrouwen, spelen de vrouwen in het latere Johannes Evangelie een veel kleinere rol en worden de betrouwbaardere mannen sneller naar de voorgrond geschoven (Joh. 20):

1En op de eerste dag van de week ging Maria Magdalena vroeg, toen het nog donker was, naar het graf, en zij zag dat de steen van het graf weggenomen was. 2Daarom snelde zij terug en ging naar Simon Petrus en naar de andere discipel, die Jezus liefhad, en zei tegen hen: Ze hebben de Heere uit het graf weggenomen, en wij weten niet waar zij Hem neergelegd hebben. 3Petrus dan ging naar buiten, en de andere discipel, en zij kwamen bij het graf.

                                                                                                                                                                                

Dat de vrouwen in de Evangeliën die na Markus werden geschreven meer naar de achtergrond worden gebracht, laat zien dat ook de schrijvers van de Evangeliën zich ervan bewust waren dat het in hun cultuur vrij onhandig was dat het vrouwen waren die het graf leeg gevonden hadden. Het maakte het Christelijk geloof tot een makkelijk doelwit voor critici, en dat is ook exact wat er gebeurde. Celsus, een filosoof en fel tegenstander van het Christendom uit de tweede eeuw, schreef een boek gericht tegen Christenen, genaamd Het ware woord. Celsus viel het verhaal van de opstanding aan, specifiek op dit punt: hoe konden Christenen geloven in dit verhaal dat was overgeleverd door ‘een stelletje panische vrouwen’?

 

En precies dit is nu juist het punt als het gaat om de historiciteit van het lege graf. Net als in het geval van Jozef van Arimathea is het zeer ongeloofwaardig dat Markus, als hij in complete vrijheid een verhaal in elkaar kon zetten, vrouwen zou kiezen als kroongetuigen van het lege graf. Dit zou voor niemand overtuigend zijn geweest en zou alleen maar leiden tot spot van de toch al zeer kwetsbare groep Christenen.

De enige reden dat Markus zou beschrijven dat het graf leeg werd gevonden door vrouwen, is omdat Markus wist dat het graf leeg werd gevonden door vrouwen. Markus kon niet anders. Zelfs voor meer sceptische historici is de aanwezigheid van de vrouwen als kroongetuigen een teken dat het gaat om een daadwerkelijke historische gebeurtenis en niet om een mythe.

Een zeer vooraanstaande historicus, Geza Vermes, eerste vertaler van de Dode Zee rollen, schrijft:

‘Wanneer alle argumenten zijn onderzocht en gewogen, dan is er maar één conclusie acceptabel voor een historicus. […]  En dat is het volgende feit: dat de vrouwen die hun laatste eer wilden bewijzen aan Jezus tot hun eigen verbijstering geen lichaam vonden, maar een lege tombe.’

Vermes, Jesus the Jew, p 41.

 

En historicus William C. Placher schrijft als volgt:

‘Vele jaren heb ik gedacht dat het verhaal over het lege graf een verhaal was dat later door Christenen was gefabriceerd. Echter, als iemand dit verhaal zou verzinnen, dan kan ik geen enkele reden bedenken waarom vrouwen zouden worden gebruikt als getuigen. Als gevolg hiervan ben ik ervan overtuigd geraakt dat het graf leeg was.’                                                                                                    Placher, Jesus the Savior: The Meaning of Jesus Christ for Christian Faith, p 169.
 

 

 

Een opvallend afwezig punt in Markus

Zojuist hebben we gekeken naar twee opvallende elementen die aanwezig zijn in het Evangelie van Markus. Ten eerste, de aanwezigheid van Jozef van Arimathea en de verrassend positieve manier waarop dit lid van het Sanhedrin wordt neergezet. Ten tweede zagen we de verrassende aanwezigheid van vrouwen als kroongetuigen van het lege graf. De aanwezigheid van deze personen maakt het zeer onwaarschijnlijk dat we hier te maken hebben met een mythe, een gefabriceerd verhaal om het eigen verdriet te verzachten. Veel aannemelijker is het dat we te maken hebben met een historische gebeurtenis. Naast dat er dus twee opvallende, aanwezige elementen zijn, is er ook iets wat juist ontbreekt. Dit element zouden we juist verwachten als het zou gaan om een mythe, maar het is er niet. Wat ontbreekt, is theologische reflectie.                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                         

Het ontbreken van theologische reflectie in Markus

Als we het opstandingsverhaal lezen in Markus, dan valt op dat het een heel erg kaal verhaal is. Markus vertelt zonder uit te wijden, zonder veel uit te leggen. Het is een rechttoe rechtaan verhaal simpelweg over wat er gebeurd is. Er is geen enkele reflectie op de gebeurtenissen. Wat betekent dit?

De betekenis van Jezus’ opstanding

De Evangeliën zijn niet de eerste boeken van het Nieuwe Testament die geschreven werden. Veel brieven in het Nieuwe Testament zijn ouder dan Markus, het oudste Evangelie. Waarschijnlijk is 1 Thessalonicenzen de eerste brief van het Nieuwe Testament, daarna volgen diverse andere brieven. Enige jaren later verschijnen de Evangeliën.

Boek

Datering

1 Thessalonicenzen

± 49-50

 

Galaten

± 50-55

 

Romeinen

± 55-59

 

Markus

± 65-70

 

 

Eén van de belangrijke thema’s in de brieven is de betekenis van de opstanding van Jezus voor de gelovige. Er is duidelijk sprake van reflectie op de gebeurtenissen rond Jezus’ dood en opstanding. Een voorbeeld hiervan zien we in Romeinen 3: 23-26:

23Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God, 24en worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. 25Hem heeft God openlijk aangewezen als middel tot verzoening, door het geloof in Zijn bloed. Dit was om Zijn rechtvaardigheid te bewijzen vanwege het voorbijgaan aan de zonden die eertijds hadden plaatsgevonden onder de verdraagzaamheid van God. 26Hij deed dit om Zijn rechtvaardigheid te bewijzen nu in deze tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is én rechtvaardigt degene die uit het geloof in Jezus is.
                                                                                                                                                                                 We zien hier dat Paulus de betekenis van Jezus dood en opstanding beschrijft. Jezus’ dood en opstanding was voor de vergeving van zonden, het was een middel tot verzoening (v. 25). Later in de Romeinenbrief schrijft Paulus dat Jezus’ dood en opstanding de gelovigen hoop geeft en dat zij meer dan overwinnaars zijn (Rom. 8) door Zijn dood en opstanding. Zo wordt er op allerlei manieren betekenis gegeven aan Jezus’ dood en opstanding in de brieven die onder andere door Paulus werden geschreven. Christenen waren dus druk bezig met de betekenis van de gebeurtenissen onder woorden te brengen en daarop te reflecteren.

En dat is precies het punt wat betreft het opstandingsverhaal in Markus. Stel je voor dat het verhaal in Markus een mythe was, een verzinsel van de vroege Christenen, en dat dit verhaal, dit Evangelie, later is geschreven dan de brieven die we net zagen, waarin de betekenis van Jezus’ dood en opstanding uitgebreid wordt beschreven en uitgediept. Zou het opstandingsverhaal in Markus dan niet dé perfecte plaats zijn geweest om ook daar iets te vertellen over de betekenis van Jezus’ opstanding?

Barry Henault schrijft hierover:

‘Als de kerk volledige vrijheid had in het samenstellen van een mythisch verhaal, dan zou verwacht mogen worden dat de theologische betekenis van de opstanding van Jezus maximaal zou worden uitgediept in de traditie.’

Henault, Empty Tomb or Empty Argument, 181.

 

Het zou ultiem zijn om het verhaal van Jezus’ dood en opstanding te beschrijven en direct daarna de hoop te beschrijven die Christenen daarin ontvangen, dat Jezus is gestorven voor de zonden, dat Jezus het middel tot verzoening is tussen God en de mens zoals Paulus schrijft. Maar feit is dat Markus en de andere Evangelisten dit niet doen. Sterker nog, we zien het omgekeerde: er is geen enkele reflectie, geen enkele hoop, geen enkele diepere theologie. Het is een kaal verhaal.

Dit punt, van gebrek aan reflectie of hoop, zien we ook terug op een andere manier. We zien in de Evangeliën vaak dat erop directe of indirecte wijze wordt verwezen naar Oud Testamentische teksten. Een voorbeeld hiervan zien we in Markus 15:28:

En het Schriftwoord is in vervulling gegaan dat zegt: En Hij is onder de misdadigers gerekend.
                                                                                                                                                                          Markus verwijst hier naar Jes. 53:12. Dit soort verwijzingen komen veelvuldig voor in de Evangeliën. Opvallend is echter dat deze verwijzingen in Markus, en ook in de andere Evangeliën, volledig opdrogen rond het opstandingsverhaal. Vanaf Markus 15:42 tot en met 16:8 is er geen enkele verwijzing meer naar profetische, oudtestamentische teksten. Ditzelfde zien we bij de andere Evangelisten.

 

 

Maar wat betekent dit?

Wat betekent het dat er geen enkele reflectie is op de dood en opstanding van Jezus in het opstandingsverhaal? Waarom is er geen enkele verwijzing meer naar profetische teksten in het Oude Testament?

 

Hoewel het verhaal in Markus later is opgeschreven dan de brieven, gaat dit ‘kale’ verhaal veel verder terug dan de brieven van bijvoorbeeld Paulus. We hebben soms de neiging om te denken dat Markus op een dag achter zijn bureau is gaan zitten en heel hard is gaan nadenken over wat er allemaal is gebeurd en dat hij dit op eigen houtje heeft beschreven. Feit is echter dat hij allerlei bronnen tot zijn beschikking had, geschreven en mondeling. En het gedeelte dat Markus gebruikt in 15:42-16:8 wordt gezien als een zeer vroege traditie. Wat we lezen in Markus is de vroege, allereerste reactie van de volgelingen van Jezus.

 

In het begin verwachtten de volgelingen van Jezus geen opstanding. De vrouwen gaan niet voor niets naar het graf om Jezus te zalven (Mark. 16:1), hun verwachting was om daar Jezus’ lichaam aan te treffen. Ook bij Jozef van Arimathea zien we geen verwachting van een opstanding. Jozef volgt typische Joodse begrafenisrituelen. Hij wikkelt Jezus in doeken met specerijen. Gewoonte was om na twee jaar terug te komen en de botten te verzamelen en deze in een stenen ‘doos’ te leggen en deze in een graf voor families te leggen. Gezien de rituelen die Jozef volgt, wijst alles erop dat Jozef verwachtte dat hij dit twee jaar later moest doen.

 

De vondst van het lege graf was niet de verwachting, het was een complete shock. Het feit dat het verhaal dat Markus schrijft zo ‘kaal’ is, komt voort uit de totale verbijstering over datgene wat gebeurd was. Er is geen theologische reflectie, geen hoop, geen betekenis, er is slechts totale verbijstering, verwarring en shock. En dat zouden we kunnen verwachten, niet als het verhaal van de opstanding een mythe is, maar juist als het teruggaat naar een historische gebeurtenis, een gebeurtenis die compleet verwarrend en verbijsterend was en waar later pas op gereflecteerd werd en pas later de betekenis van ingezien werd. Voor veel historici is het daarom overduidelijk dat dit verhaal teruggaat op een zeer vroege traditie gebaseerd op een historische gebeurtenis, niet op een later ontwikkelde mythe.

Dale Allison schrijft hierover:

‘Het onverwachte gebrek aan theologische en apologetische kenmerken in Markus’ raadselachtige conclusie is een teken dat er historie op de achtergrond ligt, dat het verhaal niet een fantasierijke constructie was, maar, eerder geworteld was in de herinnering aan een aanvankelijk verwarrende omstandigheid.’

Allison, The Resurrection of Jesus, p 151-152.

 

Het opstandingsverhaal een mythe?

Voor de scepticus die beweert dat het verhaal dat Markus beschrijft een mythe is, zijn er enorme, en naar mijn idee onoverkoombare problemen. We hebben gezien hoe compleet onverwacht een lid van het Sanhedrin zich aandient in het verhaal van de begrafenis, mocht Markus dit verhaal uit het niets hebben verzonnen dan waren er veel betere en meer gezaghebbende opties voor de eerste Christenen, zoals Petrus.

Dat niet alleen: we lezen ook over een graf dat leeg teruggevonden wordt door vrouwen. Compleet onuitlegbaar als dit verhaal gefabriceerd was door teleurgestelde Christenen. Vrouwen als kroongetuige zou niemand in de eerste eeuw ergens van overtuigd hebben. Een probleem waarvan we gezien hebben dat zelfs de Evangelie schrijvers hiermee worstelen, maar ze konden niet anders. Ze moesten het zo opschrijven, want dit was hoe het gebeurd was.

En zojuist zagen we ook nog dat, mocht het opstandingsverhaal een mythe zijn, dit verhaal bol zou moeten staan van theologische reflecties. Maar wat we zien is het omgekeerde. We zien verbijstering, shock en totale verwarring. We zien de allereerste reactie van de eerste getuigen die keer op keer werd overgeleverd. Dit zijn details die we niet verwachten bij een mythe, maar juist bij een historische gebeurtenis.

Maar we zijn er nog niet. Er is nog één ding wat we moeten bekijken. Het graf was namelijk niet alleen leeg, er zijn ook nog verslagen van verschijningen van Jezus.

 

Jezus verschijnt na zijn opstanding aan volgelingen

We kennen in het Nieuwe Testament diverse verhalen van verschijningen van Jezus. Om diverse redenen wil ik het deze studie beperken tot 1 Kor. 15:1-8:

1Verder maak ik u bekend, broeders, het Evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat u ook aangenomen hebt, waarin u ook staat, 2waardoor u ook zalig wordt, als u eraan vasthoudt zoals ik het u verkondigd heb, tenzij dat u tevergeefs geloofd hebt. 3Want ik heb u ten eerste overgeleverd wat ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, overeenkomstig de Schriften, 4en dat Hij begraven is, en dat Hij opgewekt is op de derde dag, overeenkomstig de Schriften, 5en dat Hij verschenen is aan Kefas, daarna aan de twaalf. 6Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nu nog in leven zijn, maar sommigen ook zijn ontslapen. 7Daarna is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen.

 

We lezen hier dat Jezus is verschenen aan volgelingen. Het is moeilijk om hier veel over te zeggen, we weten namelijk, behalve in deze tekst, niets over de verschijning aan Jakobus en aan de vijfhonderd. We lezen wel in de Evangeliën dat Jezus verscheen aan volgelingen (Joh. 21, Lukas 24 en Matt. 28). Het is een feit dat deze verhalen van Jezus verschijningen al zeer vroeg sterk verweven waren met het geloof van de eerste Christenen. De verhalen van Jezus’ verschijningen zijn zo vroeg aanwezig dat er weinig ruimte lijkt te zijn voor mythevorming. Een voorbeeld dat de verschijningsverhalen zeer vroeg rondgingen, zien we hier in 1 Kor. 15:1-8. Een groot deel van deze tekst komt namelijk niet van Paulus zelf, hij maakt gebruik van een zeer oude traditie. In vers 3 schrijft hij:

‘Want ik heb u ten eerste overgeleverd wat ik ook ontvangen heb’

 

Paulus maakt hier gebruik van typisch Rabbijnse termen. Rabbijnen gebruikten deze termen om duidelijk te maken dat zij een traditie doorgaven. Dat wat zij hadden geleerd van hun leraren, weer doorgaven aan hun leerlingen. Paulus stelt hier dus dat hij een traditie heeft ontvangen en deze weer doorgeeft aan de mensen in Korinthe. En wat Paulus hier doorgeeft is een zeer vroege, een extreem vroege geloofsbelijdenis. Een belijdenis die hij waarschijnlijk ontving in Jeruzalem toen hij Petrus ontmoette (Galaten 1). Waarschijnlijk horen de woorden in het groen bij deze belijdenis. Sommigen stellen dat deze belijdenis opkwam binnen enkele maanden na Jezus’ dood (Dunn), of ‘uiterlijk binnen twee jaar’ (Fuller). Zelfs een uiterst sceptische historicus, John Dominic Crossan, stelt dat deze belijdenis in het begin van de jaren 30 ontstond in Jeruzalem. Zo’n vroege bron voor een gebeurtenis van 2000 jaar geleden is uitzonderlijk.

Redenen vroege geloofsbelijdenis

Aramees Kefas i.p.v. Griekse Petrus

Typisch Joods taalgebruik: ‘de Schriften’, ‘derde dag’

De twaalf: invloed alleen in het begin.

 

Een vroege geloofsbelijdenis

Dat Paulus in de verzen gebruik maakt van een vroege geloofsbelijdenis kunnen we aan een aantal dingen zien. Zo komen er verrassend veel woorden in de tekst voor die Paulus nooit gebruikt (hapax leegkomen), of niet op dezelfde manier gebruikt (werkwoordsvormen). 

3Want ik heb u ten eerste overgeleverd wat ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, overeenkomstig de Schriften, 4en dat Hij begraven is, en dat Hij opgewekt is op de derde dag, overeenkomstig de Schriften, 5en dat Hij verschenen is aan Kefas, daarna aan de twaalf. 6Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nu nog in leven zijn, maar sommigen ook zijn ontslapen. 7Daarna is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen.

 

We hebben allemaal ons eigen vocabulaire. Wanneer er opeens zoveel woorden in de tekst voorkomen die Paulus nergens anders gebruikt, dan wijst dit erop dat hij iets citeert. In dit geval dus een vroege geloofsbelijdenis. Dat het om een geloofsbelijdenis gaat van de eerste Christenen kunnen we zien aan woordgebruik die typisch is voor belijdenissen, zoals de opeenvolgingen van de woorden ‘en dat’ en het gebruik van de woorden ‘overeenkomstig de Schriften'.

 

Daarnaast lijkt Paulus deze tekst in te zetten om de lezer te overtuigen van de historiciteit van de opstanding, dit zien we bijvoorbeeld als hij stelt dat de meesten van de vijfhonderd nog in leven zijn (v. 6). Met andere woorden: Paulus lijkt hier zijn lezers uit te dagen tot onderzoek. Als de lezers willen, dan kunnen ze het verhaal van Paulus onderzoeken.

 

Binnen enkele maanden zien we dat de eerste Christenen deze geloofsbelijdenis gebruiken. We zien Jezus’ dood en opstanding erin terug, maar ook verschijningen. De verhalen van Jezus’ verschijningen zijn vanaf het allereerste begin compleet verweven met het geloof van Jezus’ eerste volgelingen. Dit wijst eerder op historische ervaringen dan op een langzaam gevormde mythe.

E. P. Sanders:

Van de mensen die in deze lijsten (van verschijningen) voorkomen, zouden er veel de rest van hun leven verkondigen dat ze de verrezen Heer gezien hadden en velen van hen zouden voor hun zaak sterven. [...] Volgens mij is het een feit dat Jezus’ volgelingen (en later Paulus) verrijzeniservaringen hebben gehad.

Sanders, Jezus, mythe en werkelijkheid, p 336.          

       

We hebben daarmee niet alleen een vroeg verhaal van een begrafenis en een leeg graf, maar ook nog deze zeer vroege belijdenis van Christenen dat ze Jezus hebben gezien na Zijn dood. Het waren deze historische gebeurtenissen die de volgelingen van Jezus radicaal veranderden.

 

 

De verandering van de volgelingen van Jezus

Eén van de criteria die historici gebruiken om te zien of iets daadwerkelijk gebeurd is, is het ‘criterion of embarrasment’, het ‘criterium van verlegenheid’. Dit betekent dat als een persoon of groep iets over zichzelf schrijft wat deze individu of groep in verlegenheid brengt, dat het waarschijnlijk historisch is. In de Evangeliën zien we vaak dat Jezus’ volgelingen geen grote helden zijn. We zien dat de discipelen vluchten wanneer Jezus gevangen wordt genomen (Mark. 14:50), we lezen dat Petrus Jezus verloochent (Mark. 14:66-72) en eerder zagen we al het ongeloof en de paniek toen het graf leeg werd gevonden. Gezien het ‘criterium van verlegenheid’ een teken dat Jezus’ volgelingen inderdaad geen helden waren. Het is daarom verrassend hoe dit groepje angstige, ongelovige mensen in zeer korte tijd totaal verandert in een groep zelfverzekerde gelovigen. Er is niemand die onder alle vervolging zijn verhaal intrekt en uiteindelijke sterven ze, volgens de traditie, bijna allemaal voor de boodschap die ze brachten. Het is een verandering die onwaarschijnlijk is als de verhalen van Jezus slechts een mythe waren.

 

Historicus Pinchas Lapide schrijft hierover het volgende:

‘Toen deze boeren, herders en vissers, die hun meester verraadden en verloochenden en hem daarna jammerlijk in de steek lieten, plotseling, van de ene op de andere dag, veranderd konden worden in een gemeenschap van zelfverzekerde zendelingen, overtuigd van verlossing en in staat om na Pasen met veel meer succes te werken dan vóór Pasen, als deze verandering alleen gebaseerd zou zijn op zelfbedrog zonder fundamentele geloofservaring, dan zou dit een veel groter wonder zijn dan de opstanding zelf.’

Lapide, The Resurrection of Jesus: A Jewish Perspective, p 126-127.

 

De verandering die Jezus’ volgelingen doormaakten, zijn moeilijk te verklaren als de dood en opstanding van Jezus slechts een mythe zou zijn. De volgelingen moeten daadwerkelijke ervaringen hebben gehad die hun levens compleet hebben veranderd. Pinchas Lapide schreef een boekje over de opstanding en zijn conclusie is interessant. Niet alleen omdat hij een vooraanstaande historicus was, maar vooral omdat hij een orthodoxe Jood was. In het volgende citaat gebruikt hij de woorden ‘farizeeër’ en ‘sadduceeër'. Farizeeërs geloofden in de opstanding uit de dood, sadduceeërs niet. Hij schrijft als volgt:

‘Wat betreft de toekomstige opstanding van de doden, ben en blijf ik een Farizeeër. Wat betreft de opstanding van Jezus op Paaszondag was ik tientallen jaren een Sadduceeër. Ik ben niet langer een Sadduceeër. Ik accepteer de opstanding van Jezus, niet als een bedenksel van een gemeenschap volgelingen, maar als een historische gebeurtenis.’

Lapide, The Resurrection of Jesus: A Jewish Perspective, 125

 

 

Als afsluiting

De opstanding van Jezus’ zorgde in eerste instantie voor verwarring en shock, complete verbijstering. Niemand had dit verwacht. Maar Jezus verschijnt aan Zijn volgelingen, en ze herinneren elkaar aan wat Jezus had gezegd en gedaan. De puzzelstukjes vallen op hun plek. Ze beginnen overal te vertellen over de dingen die Jezus zei en deed. En ze beginnen te schrijven onder inspiratie van de Geest, ware meesterwerken.

Ik wil de studie afsluiten met een stukje uit de Romeinenbrief, 5:1-10:

1Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus.2Door Hem hebben wij ook de toegang verkregen door het geloof tot deze genade waarin wij staan, en wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van God. 3En dit niet alleen, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, omdat wij weten dat de verdrukking volharding teweegbrengt, 4en de volharding ondervinding en de ondervinding hoop. 5En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde van God in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, Die ons gegeven is. 6Want toen wij nog krachteloos waren, is Christus op de bestemde tijd voor goddelozen gestorven. 7Want bij hoge uitzondering zal iemand voor een rechtvaardige sterven; hoogstens immers heeft iemand de moed om voor de goede mens te sterven. 8God echter bevestigt Zijn liefde voor ons daarin dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. 9Veel meer dan zullen wij, nu wij gerechtvaardigd zijn door Zijn bloed, door Hem behouden worden van de toorn. 10Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, hoeveel te meer zullen wij, nu wij verzoend zijn, behouden worden door Zijn leven.