24. De ontmoeting van twee bekenden (2 Kon. 8: 1-6)

 

In 2 Kon. 8: 1-6 vinden wij een geschiedenis waarin wij twee oude bekenden tegenkomen. De één is Gehazi (soms vertaald met Vallei van hebzucht), de ander is de Sunamietische vrouw, van wie de zoon door Elisa uit de dood was opgewekt. 

Het hele verhaal begint met een profetie van Elisa, die hij geeft aan de Sunamietische vrouw, die hem altijd in haar huis had verwelkomd, en door wiens tussenkomst zij een zoon had gekregen, die hij daarna, toen de zoon overleden was, door Gods kracht, ook weer tot leven had gewekt. De profetie luidde, dat er over heel Israël een hongersnood zou komen, die zeven jaar lang zou duren. Die vrouw luistert naar de waarschuwing van de profeet en verhuist met haar hele gezin naar het land van de Filistijnen. Als de tijd van de profetie afgelopen is, keert zij met haar gezin terug naar Israël. Hoewel het niet prescies zo wordt gezegd, lijkt het erop dat haar land inmiddels door iemand anders in bezit genomen is.

 

Voor de koning.

Zij weet geen betere oplossing dan zich tot de koning te wenden. Wij moeten niet vergeten dat in die tijden de koning opperrechter was over het hele volk. Als de lagere rechters het probleem niet  konden of wilden oplossen, kon men altijd een beroep doen op de koning. 

Als zij bij de koning komt, is hij in gesprek, met een oude bekende, van zowel haar, als van ons. Gehazi vermaakt de koning met de verhalen over de grote daden van de profeet Elisa, bij wie Gehazi jarenlang in dienst is geweest. Juist als Gehazi het verhaal van de opwekking van de zoon van de Sunamietische vertelt, klopt zij bij de koning aan. Gehazi  roept uit: Maar koning, dit is de vrouw van wie de zoon uit de dood is opgewekt, vraag het maar aan haar zelf! 

Nadat zij het hele relaas heeft verteld en hem heeft gevraagd om recht te spreken, zodat zij haar land en haar huis weer terug kan krijgen, stuurt de koning een bode met haar mee. Zij krijgt niet alleen haar land en haar huis terug, maar ook alles wat het land in die zeven jaar heeft opgebracht.

 

De afwezige wonderprofeet.

Wij weten niet of al de geschiedenissen van Elisa chronologisch zijn opgetekend. Het lijkt hier wel of Elisa in de afgelopen zeven jaar is overleden, hoe dan ook, hij komt zelf in dit stuk alleen voor omdat men naar hem verwijst. 

Hoe zit dat met die hongersnood van zeven jaar? Mogen wij hier een verwijzing in zien naar de zeven duizend jaar van deze wereldgeschiedenis? Waar het ons ontbreekt aan het Brood des Levens, dat is het kennen van de ware God? Het is tenminste vreemd dat deze vrouw, naar de Filistijnen gaat, om daar zeven jaar te wonen. Het is in  het midden Oosten immers zo, dat hoe verder je naar het zuiden gaat, hoe heter en droger het is, en de Filistijnen woonden veel zuidelijker, dan deze vrouw. Daarbij komt nog, dat de Filistijnen niet bekend stonden om hun goede relatie met Israël. Daarbij waren zij ook nog afgodenaanbidders. Niet het beste gebied voor een gelovige vrouw om heen te gaan. Als wij er een geestelijke inhoud aan willen geven voor onze tijd, en de hele heilsgeschiedenis, dan moeten wij denken aan een geestelijke hongersnood. 

Sinds de zondeval, is het voor de mens moeilijk geweest om een goede relatie met zijn Schepper te onderhouden. Het is pas na de zeven duizend jaar van onze wereldgeschiedenis, als het kwaad en de verwekker van het kwaad vernietigd zijn, dat wij als gelovigen, weer alles terug krijgen van onze grote Koning. Tot die tijd, moeten wij onder de God vijandige volken (de Filistijnen) leven.

Dan hebben wij hier Gehazi, die de koning aan het vermaken is met sterke verhalen over Elisa. (Dit was voor de tijd van de televisie). Misschien herinnert u zich, dat Gehazi melaats was geworden doordat hij geld wilde hebben dat hem niet toekwam. Toch zien wij deze Gehazi hier in de aanwezigheid van de koning, hoe is dat nu mogelijk? Er was een mogelijkheid voor een melaatse om naar de priester te gaan, om zich daar te laten onderzoeken, of de melaatsheid het hele lichaam bedekte. Als dat zo was, dan werd de zieke niet meer als besmettelijk gerekend voor andere mensen. (Zie Leviticus 13:12 en 13) Wat moeten wij hiermee? Met ons zondaars, is het vaak nog zo, dat wij van onszelf wel weten dat wij zondaars zijn, maar om nu toe te geven dat er niets goed aan ons is, dat wij voor de volle honderd procent door de zonde zijn aangetast, dat gaat voor de meesten van ons nou net een stap te ver.

Toch is het zo, dat als wij in de tegenwoordigheid van onze grote Koning willen zitten, en Zijn grote daden willen verkondigen, dat wij ons eerst moeten realiseren, dat wij niets aan die zonde ziekte kunnen veranderen, maar dat wij voor onze reiniging, totaal afhankelijk zijn van een Macht buiten onszelf.

Ja de zonde zal ons als een kleed bedekken, zolang wij hier op aarde leven, maar als wij hier beseffen en erkennen dat dat ook zo is, en die ziekte ook haten, met iedere vezel in ons, zullen wij bij de wederkomst, gereinigd worden, en het kleed van Christus gerechtigheid aan mogen trekken. Nu hebben wij dat al in het geloof, straks kunnen wij het ervaren.  Kijkt u er ook zo naar uit?      

 

Piet Westein.