Zes dagen zult gij arbeiden

Zes dagen zult gij arbeiden

Als wij over de sabbat nadenken dan staat voor ons vooral de rust centraal, en dat is terecht. Toch is dat zeker niet de gehele inhoud van de sabbat noch ook van het sabbatsgebod dat God sprak vanaf de berg tot het volk, en dat Mozes in Deut 5 met een opmerkelijke verandering herhaalt. Waar het in Exodus 20 heet: “Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen…”met als reden: “Want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is”, daar heet het in Deut 5: “Want gij zult gedenken dat gij dienstknechten in het land Egypte geweest zijt en dat de Here uw God u vandaar heeft uitgeleid met een sterke hand en een uitgestrekte arm.”

 

Het is niet mijn bedoeling te laten zien dat Mozes een eigenmachtige invulling geeft aan het vierde gebod. Het is veeleer zo dat wij ons moeten laten leiden door deze extra informatie die God ons via zijn knecht Mozes laat weten. In beide gevallen gaat het om zes dagen arbeid en een dag rust. In beide teksten gaat het ook om de grote daden van God, en de mens die de ontvanger is van een groot goed. Het gaat in deze twee teksten dus over arbeid in het teken van de schepping en arbeid in het teken van verlossing.

 

Het eerste punt: arbeid in het teken van de schepping brengt met zich mee dat wij ons verantwoorden voor al ons doen en laten in de wetenschap dat noch wijzelf, noch deze aarde ons eigendom zijn, maar dat wij en de aarde waarop wij leven met een specifiek doel geschapen zijn. Het kan dus niet zo zijn dat ons werk in de zes dagen van de werkweek op enigerlei wijze afbreuk doet aan wat God in die zelfde zes dagen gemaakt heeft, en dan op de zevende dag God eren als Schepper en verwachten zijn zegen deelachtig te worden.

 

Het woord “zult” in “zes dagen zult gij arbeiden” is geen slaafse opdracht die ons buiten de sabbat alle rust verbiedt, maar veel meer een toestemming om zes dagen van de week een creatief en zinvol leven te leiden. Van Gods opdracht aan Adam weten wij dat God hem in een volmaakte hof neerzette met de bedoeling die hof te onderhouden. Daar wij kinderen zijn van Adam zijn wij ook gebonden aan die opdracht de aarde te onderhouden. Op het moment dat wij willens en wetens tegen de orde van de schepping ingaan, overtreden wij in wezen Gods geboden en in het bijzonder het sabbatsgebod. Al onze arbeid moet dus staan in het teken van onze verantwoording als schepsel tegenover de Schepper. Zes dagen arbeiden en dan verantwoording afleggen tegenover de Eeuwige over wat wij gearbeid hebben.

 

Daarmee is de sabbat tegelijk een teken van de verantwoording die wij af moeten leggen aan het eind van deze wereldgeschiedenis. Wij kunnen wekelijks met een blij gemoed de sabbat tegemoet reizen in de wetenschap dat wij iedere eerste dag van de week weer met een schone lei mogen beginnen, als wij onze tekortkomingen realiseren en belijden.

 

Dit brengt ons bij onze tweede tekst in Deut 5:14,15. God toont zijn grote daden aan de mens.

De mens wordt niet geroepen om aan de daden van God toe te voegen, maar om Hem daar van harte voor te loven. Hoe geven wij die lof handen en voeten in die zes dagen arbeid? In het geval van de uittocht uit Egypte van het volk Israël mochten zij niet teruggaan naar dat land, noch daar naar terug verlangen. Werd dat wel gedaan, dan zou eigenlijk van Gods grote daden gezegd worden dat zij door het volk niet op prijs werden gesteld.

 

Als in Numeri 13 en 14 verhaald wordt over de 12 verspieders, dan is de reactie van het volk, laten wij terug keren naar  Egypte. In plaats van grote daden te verwachten van God zagen zij op hun eigen onmacht. Hadden zij hun verlossing van de reuzen die in het zuiden van het land woonden verwacht van God dan hadden zij veertig jaar eerder het land kunnen ingaan. Het werk wat het volk te doen had was niet wat zij later proberen, het land veroveren door de macht van het zwaard, maar wachten op God.

 

Vertaald naar onze tijd zouden wij kunnen zeggen dat ons werk in de zes dagen erop gericht moet zijn Gods doel met Zijn schepping te doorgronden, ons afhankelijk te stellen van Zijn grote daden en ons binnen de perken van Zijn wet actief op te stellen in dienst van de medemens. De mens die zich zo opstelt tegenover God en Zijn schepping kan op sabbat ingaan in de rust van God en zich verheugen over Zijn grote daden.

 

De hoofdreden dat God het sabbatsgebod tweemaal laat opschrijven en daarbij een verschillende reden geeft is mijns inziens dat God met de mens meereist in de tijd. De sabbat is dus een zich ontvouwende openbaring van God. Iedere keer dat God een daad stelt zegt Hij als het ware, rust in Mij en Mijn volbrachte werk. Naarmate de tijd vordert wordt de betekenis van de sabbat dus niet minder, maar er zijn steeds meer redenen om God te loven voor Zijn machtige daden. Om dezelfde reden wordt het ook onmogelijker om de heiligheid van de sabbat te doen overgaan naar een van de werkdagen van de mens.

 

Piet Westein