Aan geen ding gebrek

Aan geen ding gebrek

Als wij de brief aan de gemeente Laodicea lezen, die in het boek de Openbaring staat, (Openbaring (3:14-22) dan lijkt het alleen maar kommer en kwel, alleen de oproep tot bekering geeft hoop dat er nog verandering mogelijk is. Het is de laatste brief in een serie van zeven. En hoewel de brief gericht is aan de gemeente in Laodicea, en is geschreven aan het eind van de eerste eeuw, heeft hij ook een wereldwijde en tijdloze betekenis. Hij spreekt over de eeuwen heen in het bijzonder tot ons in deze tijd. Het is de laatste oproep van God tot bekering aan zijn kerk. De oproep is in het bijzonder gericht aan ons die in de eindtijd leven, en wij moeten ons afvragen wat die rijkdom is waarop wij ons zo beroemen, en wat het is dat ons ontbreekt.

 

Ik zou de geschiedenis van Salomo en zijn tijd als type willen zien en die van Laodicea en onze tijd als antitype. Salomo had van zijn vader David een groot rijk geërfd, hij had daar niets voor hoeven te doen, hij was zelfs niet de oudste zoon van David. Hij was geboren uit een zondige relatie, letterlijk bij de buurvrouw. (Bathseba) Zo waren ook de Laodicensen bekeerlingen uit het heidendom. Zij hadden het goede nieuws van het evangelie gehoord, en zij waren kinderen van God geworden, en dus erfgenamen van het koninkrijk van God. Zowel Salomo als de Laodicensen waren uit een hopeloze staat verheven naar een koninklijke waardigheid, zonder een beroep te kunnen doen op verdienste. Maar hoe was de reactie? Van Salomo en zijn volk weten wij dat de koning vervalt tot veelwijverij, en afgodendienst. Bovendien heft hij zoveel belasting (666 talenten goud, 2 Kronieken 23:13) dat hij schatrijk wordt. Zijn welvaart en zijn wijsheid stijgen hem naar het hoofd, hij heeft de God die hem alles gaf niet meer nodig, hij is rijk en verrijkt en heeft aan geen ding gebrek.

 

Salomo bouwt wel een tempel voor God, maar dat doet hij ook voor de afgoden die zijn vele vrouwen in het land hebben gebracht. Hoe ligt dat in vergelijking met Laodicea en onze tijd? God begint met het inspecteren van hun werken. Werken? Ik dacht dat wij en zij behouden werden door wat God in Christus voor ons heeft gedaan aan het kruis. Misschien is het zo dat de inwoners van Laodicea bij dat volbrachte werk van God hun eigen werken wilde voegen, zij waren trots op hun arbeid voor de Heer, en dachten daarmee een deel van hun zonden te kunnen wegwissen. Zij hadden een goed lopende gemeente opgebouwd in Laodicea en hoefden niet veel meer te doen in hun optiek.

 

En dat is de houding van de kerk van Jezus in onze tijd, en ik bedoel de kerk in zijn breedste zin, de kerk is blij met wat zij heeft bereikt. Zij is daarmee een afspiegeling geworden van de wereld om haar heen. Wij leven in een wereld van bijna eindeloze mogelijkheden, wat de mens wil dat doet hij. De raad van de Almachtige aan de wereld van de eindtijd is te beseffen dat zij arm en blind en naakt is. Het is pas als wij onze naaktheid beseffen dat wij kleding willen kopen. Als wij blind zijn willen wij alles opgeven om te zien. Wat betekent die raad eigenlijk in de praktijk?

 

Wij krijgen de raad om goud te kopen dat in het vuur is gelouterd. Als wij naar Salomo kijken dan zien wij dat hij ieder jaar 666 talenten goud binnenkreeg. Nu is dat getal zes het getal van de mens, hij werd op de zesde dag geschapen, en goud is een uitdrukking voor rijkdom. Het is bij Salomo en in onze tijd een beeld van de mens die God niet nodig heeft. Hij denkt alles al te bezitten. Nu wilt God ons goud aanbieden dat ontdaan is van alle menselijke inmenging (in het vuur gelouterd). Niet onze daden vermengd met dat wat God ons schenkt, want dat maakt de gift van God waardeloos. Als er al iets te werken valt voor ons dan is het dat wij ons meer afhankelijk zullen voelen van Gods genade. Slechts de mens die absoluut zeker is dat hij behouden is door wat God voor hem heeft gedaan, kan en zal zich helemaal inzetten voor dat koninkrijk van God, en nu niet om behouden te worden, maar omdat hij behouden is.

 

Als wij noch even terug gaan naar dat getal 666, dan zien wij dat nog een keer verschijnen in het boek de Openbaring. (Op.13:18) In de Openbaring wordt het gekoppeld aan het beeld dat het beest uit de aarde laat maken voor het beest dat uit de zee opkwam. Iedereen die het beeld niet aanbidt zal de dood vinden. Als het in het oude testament een letterlijke betekenis had dan hebben wij hier te maken met het antitype. Wij zoeken dus een geestelijke uitleg. Als het type gaat over letterlijke rijkdom dan moet het hier gaan over geestelijke waarden. Het getal met de zessen staat voor wat de geschapen mens zelf bereiken kan, en dat schiet te kort volgens de bijbel om te worden behouden. Wij worden behouden door wat de Drie-eenheid voor ons heeft gedaan. Nu hebben wij hier (Openbaring 13) te maken met een onheilige drie-eenheid, het beest uit de zee, dat uit de aarde, en het beeld wat zij maken. Dat het hier gaat over aardse machten blijkt uit het getal 666, de zeven is voorbehouden aan God en zijn gemeente.

 

Als wij dus werkelijk rijk willen zijn in Gods oog, dan zullen wij de rijkdom van zijn woord in ons op moeten nemen, en ons laten bekleden met de rechtvaardige daden van Christus, dan zullen wij niet meer naakt zijn, en onze ogen zullen zijn heil zien. Openbaring 13:18 zegt “Hier is de wijsheid: wie verstand heeft, berekene het getal van het beest, want het is het getal van een mens, en zijn getal is zeshonderd zes en zestig”. Er zijn eindeloos veel berekeningen gemaakt, om uit te vinden op wie dat getal slaat. Ik denk dat het in de eerste plaats een waarschuwing is aan alle mensen die denken dat er een andere weg is om behouden te worden dan door wat God voor ons heeft gedaan. En slaat dat getal op iedere religie die leert dat er bij dat offer van Christus nog iets gevoegd moet worden van menselijke werken.

   

Piet Westein